1.   entree zn. 'ingang; toegangsprijs'
categorie:
leenwoord
Mnl. entree, entre 'binnenkomst, intocht' [1467-90; MNHWS]; vnnl. entrée 'ingang' [1689; WNT vigoureus]; nnl. 'recht tot binnenkomst' [1800; WNT], 'toegangsprijs' [1824; Weiland].
Ontleend aan Frans entrée 'binnenkomst' [1130-40; Rey], eerder 'ingang' [1119; Rey], bij het werkwoord entrer 'binnenkomen', Oudfrans intrer [10e eeuw; Rey] < Latijn intrāre 'binnenkomen', een afleiding van intrā 'binnen', zie inter-.
Het niet-verwante woord intree < intrede (zie onder intreden), oorspr. alleen 'binnenkomst', heeft onder invloed van de gelijkenis met entree volksetymologisch enkele functies van entree overgenomen, zoals in de uitdrukking zijn intrede doen < zijn entree maken/doen.


  naar boven