1.   gedeelte zn. 'deel van een geheel'
categorie:
geleed woord
Mnl. eerst ook zonder het achtervoegsel -te: so wien so uan yemens doet ghedeel gheualt 'al wie als gevolg van iemands dood een erfdeel toekomt' [1237; CG I, 38], heen derde ghedeel 'een derde gedeelte' [1297; CG I, 2449], ghedeilte 'toekomend erfdeel (van dochters)' [1340-60; MNW-R], dat Adam gemaect es van acht stucken ... ende leert hier ... waer men elc gedeel sal kinnen 'dat Adam gemaakt is uit acht stukken en verneem nu waaraan men ieder deel kan onderscheiden' [1351; MNW gedeel], ghedeilte 'toekomend erfdeel (van een broer)' [1432; MNW-R], hi moet haer gheuen een ghedeilte van sinen goede 'hij moet haar (de vrouw die hij verstoot) een (haar toekomend) gedeelte van zijn bezit geven' [1462; MNW-P]; vnnl. het Noorderste Gedeelte deser Stadt 'het meest noordelijke deel/kwartier van de stad' [1671; WNT uitschieten]; nnl. een gedeelte der lading 'een deel van de lading' [1734; WNT Supp. averij], een ... gedeelte van een gebouw 'een deel van een gebouw' [1740; WNT Supp. attisch], het onderste gedeelte 'het onderste deel (van een brief)' [1786; WNT].
Collectiefafleiding van deel met ge-te. Uit de oorspronkelijke collectieve betekenis van verzameling van (enkele) delen ontwikkelde zich weer de concrete betekenis van deel, zodat deel en gedeelte vaak hetzelfde betekenen en door elkaar worden gebruikt.
In het mnl. bestonden g(h)edeel en g(h)edeelte naast elkaar; gedeelte betekende eerst vooral 'deel waar iemand recht op heeft, erfdeel, uitkering uit de verdeelde boedel'; gedeel had vergelijkbare betekenissen en daarnaast de algemenere betekenis 'onderdeel van een geheel', die later door gedeelte is overgenomen.


  naar boven