1.   ge-te voorv. + achterv. dat uit enkelvoudige zn. collectieve zn. vormt
categorie:
erfwoord
Alle woorden met dit voor- en achtervoegsel zijn al Middelnederlands. Van productiviteit is, behalve in een enkel schertsende vorming, geen sprake meer. Voor dateringen zie de afzonderlijke artikelen.
Deze combinatie komt alleen in het Nederlands voor, in combinatie met telbare zn. Het voorvoegsel is identiek aan ge- dat op zichzelf ook al een collectiviserende functie had zoals in gebroeders en gepeupel (bij zelfstandige naamwoorden) en in gesticht en gewas (bij werkwoorden). In combinatie met -te worden uitsluitend onzijdige woorden gevormd. Deze woorden moeten dus etymologisch onderscheiden worden van de-woorden als gelofte, gemeente, gestalte, gewoonte. Zie ook -te.
Alleen het Duits heeft vergelijkbare vormen, bijv. Gebirge 'gebergte' (ohd. gibirgi), Gestirn 'gesternte' (ohd. gistirni). In de oudere taalfasen komen zowel in het Nederlands als het Hoog- en Nederduits vormen met ge-e en met ge-te (Hoogduits ge-ze) voor in volledige synonymie; zie hiervoor de afzonderlijke artikelen. Het huidige verschil tussen Duits ge-e (met i-umlaut) en Nederlands ge-te lijkt dus niets meer te zijn dan het gevolg van generalisatie, die in het Duits en Nederlands toevallig net andersom uitpakte.
De herkomst van het achtervoegsel -te is onduidelijk. Het lijkt niet hetzelfde te zijn als -te of -de dat abstracta vormt bij bn., bijv. in diepte, lengte, liefde, gemeente. Het had wel een umlautsfactor, zoals bijv. blijkt uit gehucht en gerucht, en lijkt dus de vorm pgm. *-itia te hebben gehad.
Sommige van de hier bedoelde woorden zijn verouderd of behoren tot een verheven of literair taalgebruik: gebeente, geboefte, geboomte, gedierte (maar nog wel ongedierte), gesternte, gestoelte (maar nog wel spreekgestoelte). Gangbaar zijn vooral nog gebergte, gedeelte, gehemelte, geraamte, gesteente. In BN (studententaal, schertsend) geprofte voor 'de gezamenlijke professoren' [1966-75; pers.waarn.] en nog in 2004 (T.F. Van der Mensbrugghe, Gent verkend, p. 123).
Literatuur: Krahe/Meid III, par. 133


  naar boven