1.   ratel zn. 'houten klepper; orgaan van de ratelslang; mond, babbel'
categorie:
klankwoord
Mnl. ratel 'klepper', eerst als toenaam van Jan Ratel [1382; Debrabandere 2003], dan soe waert de ratel ... gheslaghen 'dan werd de ratel gehanteerd' [1400-50; MNW-P]; vnnl. ratel 'klepperinstrument' in des stadts roeper ... met de raetele 'de stadsomroeper met de ratel' [1612; WNT], 'id. als speelgoed' in een Kindt van twee jaren ... spelende met Ratels [1648; WNT], 'orgaan van de ratelslang' in de samenstelling raetel-slange 'soort slang die een klepperend geluid maakt' [1648; Van Donselaar 1997c], Ratel-Slangen ... hebben een Ratel achter aende Steert [1655; WNT], bij overdracht ook 'mond die veel praat' in hou jy je raatel [1685; WNT]; nnl. ook 'persoon die veel praat' in 'en ratel van e wijf [1908; WNT].
Klanknabootsend woord. Wrsch. is ratel een afleiding van het werkwoord ratelen 'een klapperend geluid maken', hoewel dat later geattesteerd is: banneren ('vlaggen') ende wimpelen ratelende in den wint [1470; MNW wimpel]. Ook het van ratelen afgeleide ratelersse 'ratelaarster, zij die ratelt' wordt al in 1479 gebruikt in de overdrachtelijke betekenis 'babbelaarster' (MNW). Ook voor het Engels en Duits gaan BDE, ODEE, OED, Kluge en Pfeiffer uit van een zn. dat is afgeleid van een ouder werkwoord.
Nnd. ratel; vnhd. Rassel 'klepper'; oe. hratele, hrætelwyrt 'plant met zaden die ratelen' (vne. rattle 'ratel'). Daarnaast de werkwoorden: mnd. rettelen; mhd. razzeln 'ratelen, rammelen' (nhd. rasseln); me. ratelen (ne. rattle 'ratelen').
Volgens BDE, ODEE en OED is Nederlands ratelen wrsch. de bron van het Engelse werkwoord rattle; volgens OED is de overeenkomst tussen het weinig frequente Oudengelse woord hratele, hrætel- en het pas veel later in het Middelengels geattesteerde werkwoord rattle wrsch. toeval. Dit zou betekenen dat het oorspr. klanknabootsende werkwoord uitsluitend continentaal-West-Germaans was.
Fries: rattel


  naar boven