1.   rompslomp zn. 'lastige drukte'
categorie:
geleed woord
Vnnl. als tussenwerpsel romp slomp voor een beweging in het wilde weg, in Her jo romp slomp daer cryghdy noch watte 'hier ja, hupsakee, daar krijg je nog wat' [1596; WNT], bijwoordelijk romp slomp, rompslomp, romp slomps 'slordig, in het wilde weg' in off werdt dese Historie ... ons rompslomps by den hoop ende sonder maete mede gedeylt? 'of wordt deze geschiedenis ons in het wilde weg, ongeteld en ongemeten, meegedeeld?' [1612; iWNT], rompslomp 'slordig persoon' in Sulcken Rompslomp heeft mijn schoonvaer al zijn leven geweest 'zo'n slordig persoon is mijn schoonvader zijn hele leven geweest' [1618; iWNT overleggen]; nnl. rompslomp 'warboel, slordige boel' in Het is daar altijd een regte rompslomp [1807; Weiland].
Als bijwoordelijk tussenwerpsel gevormd uit de elementen romp en slomp, beide met onduidelijke herkomst en betekenis. Romp komt niet als simplex voor en is mogelijk een onder rijmdwang van slomp gevormde variant van rommel. Slomp komt bij Kiliaan voor als 'klomp (schoeisel)' en in de 16e eeuw in een algemene betekenis 'grote massa, grote hoeveelheid'. Weiland (1807) identificeert romp met de Vroegnieuwnederlandse nevenvorm rompe 'rimpel' [1599; Kil.] van rompel en rimpel, en associeert slomp met de beginklanken van slordig en sloddervos.
Nnd. rumpslump; nfri. rompslomp.
De overgang van tussenwerpsel naar bijwoord is vergelijkbaar met die van lukraak. De overgang van bijwoord naar zelfstandig naamwoord is bijzonder.
Fries: rompslomp


  naar boven