1.   gissen ww. 'raden'
categorie:
geleed woord
Mnl. ghissen 'overpeinzen' [1340-60; MNW-P], 'schatten (van aantal)' [1350-1400; MNW-P], een schalc daer nyemant op ghist 'een knecht waar niemand op let' [1470-90; MNW-R]; vnnl. gissen 'raden, peinzen' [1661; WNT].
Gissen betekent misschien oorspronkelijk 'proberen te pakken', bij een wortel die 'pakken, krijgen' betekent (zoals Engels get).
Mnd. gissen (hieruit wrsch. nzw. gissa, nde. gisse); misschien pgm. *get-s-jan (niet Noord-Germaans), een afleiding van pgm. *getan- 'krijgen, pakken' (zie vergeten). Daarnaast me. gessen (ne. guess), ontleend aan ode. getsa (mde. gitse, getze), dat wschl. een afleiding is van on. geta 'krijgen, pakken' met het achtervoegsel -sa.
gis 2 zn. 'gissing'. Nnl. metter gissen 'naar gissing' [ca. 1540; WNT], mijn giss is miss 'mijn gissing is onjuist' [1657; WNT]. Afleiding van gissen.
Fries: gisje


  naar boven