1.   raaf zn. 'vogel (Corvus corax)'
categorie:
erfwoord, klankwoord
Onl. ravo 'raaf' in het toponiem Raventhun (Frans-Vlaanderen), letterlijk 'Ravenhof' [1084; ONW] en in suarz samo ein rauon 'zwart als een raaf' [ca. 1100; Will.]; mnl. raue 'raaf' [1240; Bern.]; vnnl. Raef [1625; WNT].
Mnd. raven; ohd. hraban, raban (nhd. Rabe); nfri. raven; oe. hræfn (ne. raven); on. hrafn (nde. ravn); alle 'raaf', < pgm. *hrabna-. Daarnaast staan enkele vormen met assimilatie -bn- > -mn- > -m(m)-: onl. *(h)ram in toponiemen, bijv. Hramasdung (onbekende plaats in Oost-Vlaanderen), letterlijk 'raafdonk' [821, kopie 941; Gysseling 1960]; os. -ram; ohd. hram; oe. hræmn; nzw. ram. Ohd. rappe 'ravenzwart paard' kan uit pgm. *hrabbna- zijn ontstaan.
Verwant met: Latijn corvus 'raaf', cornix 'kraai'; Grieks kóraks 'raaf', korṓnē 'kraai'; Iers crū 'raaf'; bij de wortel pie. *kor- 'raaf' (IEW 567), dat wrsch. een klanknabootsing van de roep van de raaf is.
Fries: raven < mnd., eng.?


  naar boven