1.   misère zn. (NN), BN miserie 'ellende, nood'; 'term in het kaartspel'
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland
Mnl. in de vorm miserie 'ellende, nood, pijn' in verlicht ... van hoire groter miseriën ende ellende 'bevrijd van haar grote nood en ellende' [1470; MNW ververschen]; vnnl. miserie, misery 'ellende, nood' in miserye en pyne [1530; WNT miserie], grote miseri ende starfte onder tvolck [1615; WNT zwerven]; nnl. dan ook de NN vorm misère 'ellende' in haar ... uit hare misère te redden [1817; WNT Aanv.], 'kaartterm' in men speelt het ... ook met misère '... met de mogelijkheid zo min mogelijk slagen te maken' [1836; WNT quadrille II], naast BN miserie 'ellende', bijv. in daar menschen zijn, daar zijn miseries [1903; WNT miserie].
De oudere en in het BN nog gebruikelijke vorm miserie is ontleend aan Oudfrans miserie 'ellende, ongeluk' [1100-50; TLF], dat een geleerde ontlening is aan Latijn miseria 'id.', afleiding van miser 'ongelukkig, erbarmelijk'. De vorm misère is opnieuw ontleend aan Nieuwfrans misère [ca. 1165; TLF].
Latijn miser 'ongelukkig' is verwant met Latijn maestus 'treurig' en maerēre 'treuren', van verder onduidelijke herkomst.
Fries: misêre


  naar boven