|
1. |
achterban zn. 'helpers, aanhang' categorie: leenvertaling, volksetymologie in brontaal Mnl. achterban 'oproeping tot krijgsdienst of de opgeroepen krijgslieden (heerban) uit een leengoed in de tweede graad (achterleen)' [ca. 1350; MNW]; nnl. achterban 'heerban door het achterleen opgebracht' [1725; WNT Supp. achter], later in overdrachtelijke zin: 'groep die een leider steunt, bijv. in een (politieke) partij' en 'aanhang' [1945; WNT requireeren]. Leenvertaling van Frans arrière-ban 'achterban'; gevormd uit het voorzetsel achter en het zn. ban (< mnl. ban 'oproep, o.a. voor krijgstocht'). Het Oudfranse woord zelf is volksetymologisch gevormd uit middeleeuws Latijn ari-bannum 'heerban' < pgm. *hari-bann- 'id.', zie heer 2 'leger' en ban. Literatuur: Sousa Costa 1993, onder bannus, (h)aribannus Fries: efterbân
|
naar boven
|