1.   buitenbeentje zn. 'afwijkend iemand'
categorie:
geleed woord
Nnl. mijn buitenbeentjens 'mijn buitenechtelijke kinderen' [1859; WNT], buitenbeentje 'iemand die anders is dan zijn omgeving hem zou wensen, die er eigen, afwijkende gewoonten op nahoudt' [1947; Koenen], 'vreemde eend in de bijt' [1949; WNT vreemd].
De oorspr. betekenis is 'buitenechtelijk kind'. Buitenbeentje is het verkleinwoord van de afleiding buitenbeen van het bijwoord buitenbeens in de uitdrukking buitenbeens geraapt of gemaakt 'in overspel verwekt' (zoals in de schertsende benaming Ioncker Buyten-Beens [1645; WNT]), gevormd uit been en buiten met het achtervoegsel -s.
Buitenbeens wil zeggen dat het lichaamszwaartepunt bij het staan, schaatsen, rijden enz. 'buiten het been' valt, zodat men in een scheve positie terechtkomt; buitenbeens rijden is hetzelfde als beentjeover rijden (WNT). Bij uitbreiding betekent buitenbeens dan ook 'in zedelijk opzicht scheef' (een soortgelijke uitdrukking is een scheve schaats rijden). Vandaar ging buitenbeentje 'niet tot de eigen kring behorend persoon, buitenstaander, zonderling' betekenen.


  naar boven