1.   eidereend zn. 'soort duikeend (Somateria Mollissima)'
categorie:
geleed woord, leenwoord
Nnl. in de samenstelling eiderdons [1770; Sijs 2001], eidereend [1860; WNT].
Samenstelling uit eider- en eend. Het eerste lid is net als Duits Eider, Engels eider en Zweeds ejder ontleend aan IJslands æður.
Het IJslandse woord gaat verder terug op on. æðr < Oernoords *āðī- < pgm. *ēðī-.
Pgm. *ēðī- is misschien verwant aan Sanskrit ātí- 'een watervogel'.
De Eidereend komt voornamelijk voor in Noord-Europa. Het dons dat bij de wijfjes op de borst groeit, en waarmee het nest bekleed wordt, is van zeer goede kwaliteit en wordt gebruikt voor dekbedden, jassen etc. Toen de handel in eiderdons aan het eind van de 17e eeuw vanuit IJsland op gang kwam, is die (gesproken) vorm overgenomen door andere Germaanse talen. Noors ær, alsmede Zweeds åda (nog bestaand naast het ontleende ejder), is rechtstreeks uit het on. æðr voortgekomen.
Fries: eiderein


  naar boven