1.   arseen zn. 'scheikundig element (As); rattenkruit'
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland, volksetymologie in brontaal
Mnl. root arsenicum '?' [1351; MNW-P] (twijfelachtige betekenis omdat noch het metaal zelf, noch de belangrijkste mineralen rood zijn); vnnl. arsenick 'orpiment (gele kleurstof)' [1552; WNT]; nnl. arseen [1720; WNT verzekeren].
Ontleend aan Laatlatijn arsenicum, een nevenvorm van arrhenicum 'operment, auripigment, koningsgeel' < Grieks arrhenikón 'id.', een verbastering van een oriëntaals woord onder invloed van Grieks ársēn 'mannelijk, sterk' (zie ros). Deze volksetymologie is misschien totstandgekomen door de krachtige werking van het giftige arseen. Wellicht gaat het via een Semitische taal (bijv. Arabisch az-zarnīḵ) terug op een oriëntaals woord; sommigen noemen Middelperzisch *zarnīk 'goudkleurig', naar de gele kleur van de stof. De vorm arseni(e)k is ontleend via Frans arsenic [ca. 1250] en wordt nu nog wel in België gebruikt. Ook arsenicum [1832; Weiland] is nog een gebruikelijke vorm.
Het zuivere metaal arseen werd al in 1250 geïsoleerd en had diverse toepassingen; de bekendste is de toepassing als kleurstof van orpiment (verbinding met zwavel, As2S3, van Latijn auripigment 'goudkleurstof' en ook wel koningsgeel genoemd), waarvoor vroeger dus ook de naam arsenick zelf voor werd gebruikt. Nu wordt met arseen meestal alleen het zuivere metaal aangeduid.
Literatuur: Philippa 1991
Fries: arsenikum


  naar boven