1.   arrangeren ww. 'regelen, in orde brengen; bewerken (van een muziekstuk)'
categorie:
leenwoord
Vnnl. arrangeren 'op een rij stellen, in orde stellen' [1669; Meijer]; nnl. arrangeren 'schikken, in orde brengen' [1824; Weiland]. Volgens het WNT pas frequent vanaf de tweede helft van de 18e eeuw, meestal in de betekenis 'regelen, in orde maken, organiseren', ook specifiek 'bewerken van een muziekstuk voor een andere bezetting' [1883; WNT Supp.].
Ontleend aan Frans arranger, ouder arengier [12e eeuw; Rey], oorspr. 'rangschikken', later ook 'in orde brengen' [16e eeuw; Rey], en in de muzikale betekenis [midden 19e eeuw; Rey]. Het Franse woord is gevormd met het voorvoegsel a- bij het werkwoord ranger, dat is afgeleid van rang 'gelid', van Germaanse oorsprong, zie rang.
arrangement zn. 'regeling'. Nnl. arrangement 'id.' [1787; WNT plaats], 'bewerking van een muziekstuk voor een ander instrument dan waar het oorspr. voor geschreven is' [1847; Kramers]. Ontleend aan Frans arrangement, afleiding van arranger.
Fries: arranzjearje


  naar boven