1.   armzalig bn. 'ellendig, schamel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. armzaligh [1669; WNT]. De oudere, maar geïsoleerde vindplaats armzielig [1651; WNT armzielig] is wrsch. een volksetymologische vervorming.
Wrsch. ontleend aan Duits armselig 'behoeftig, ontoereikend' [15e eeuw; Pfeifer], waarbij -selig werd opgevat als een samenstellend tweede lid selig 'zalig'; het Duitse woord is echter afgeleid van het zn. armsal 'armoede, ellende', dat weer een afleiding is van het bn. arm (zie arm 2) met het achtervoegsel -sal, zie -sel.


  naar boven