1.   benijden ww. 'jaloers zijn'
categorie:
geleed woord
Mnl. beniden 'niet kunnen verdragen, zich ergeren' [1265-70; CG II, Lut.K]; vnnl. benien 'haten' [1544; MNW-R], beter benijt dan beklaecht 'het is beter dan men jaloers op je is dan dat men je beklaagt' [1613; WNT].
Afleiding met be- van het zwakke Middelnederlandse werkwoord niden 'afgunstig zijn' [1350-1400; MNW], dat een afleiding is van het zn. nijd.
Ohd. nīdīn, nīdōn 'haten, benijden'; nhd. ook met voorvoegsel: beneiden 'benijden'.


  naar boven