1.   boot zn. 'klein vaartuig'
categorie:
substraatwoord
Mnl. in baten 'in boten' [1293; CG I, 1916], boet 'vaartuig' [voor 1384; MNW], beitel 'boot, bootje' [1466; MNHWS]; vnnl. boet 'klein open vaartuig' [1518; Murmellius], boot 'kleiner zeewaardig vaartuig' (thans bijv. een stoomboot) [1549; WNT], 'grootste roeivaartuig op een koopvaardijschip' [1636; WNT]; nnl. 'het vaartuig dat de vaste dienst onderhoudt' [1869; WNT].
De enige zekere cognaten zijn Germaanse: mnd. bot [13e eeuw] > mhd. boot [eind 15e eeuw] (nhd. Boot); nfri. boat 'vaste boot, klein open vaartuig'; oe. bāt (me. boot; ne. boat); on. beit, bātr (nzw. båt); < pgm. *baita- 'boot'.
Deze woorden behoren mogelijk bij de wortel pie. *bheid-, wat het woord plaatst in de groep waartoe beitel en bijten behoren; de grondbetekenis is dan 'uitgeholde boomstam' of 'verzameling gespleten planken'. Een tweede wortel is ook geopperd: pie. *bhedh-, waarbij Latijn fodere 'graven'; Gallisch bedo 'kanaal'; Litouws bedù, bèsti 'steken, graven'. Deze aanname lijkt niet nodig (NEW); de -dh- past bovendien niet. Men neemt als verklaring voor de verschillende klankwettig niet recht naast elkaar staande vormen aan dat on. bátr aan oe. bāt ontleend is, terwijl de Nederlandse en de Nederduitse vormen ontleend zijn aan me. boot. Helemaal zonder bezwaar is dat laatste niet: in de tijd dat deze twee laatste talen het woord ontleend moeten hebben, gebeurde de ontlening van scheepstermen meestal in de andere richting. On. bātr wordt ook gezien als een Noord-Germaanse nevenvorm van beit; dit laat ndl. boot echter onverklaard. Mogelijk moet men dit op dezelfde manier verklaren als moot; mnl. roop naast reep; vnnl. toon naast teen 1. In deze vormen is ook een dialectale (?) -ō- uit ouder -ai- overgeleverd. In dit geval gaat het Nederlandse woord direct terug op de wortel pgm. *baita-. Minder wrsch. is het vermoeden dat het zou gaan om ontlening aan Oudfrans botte 'ton, vat', waaruit mnl. boot, boet(e) 'vat, ton (inhoudsmaat)' [1496; MNW] (FvW). Dit laat weer de vormen in het Oudengels en Oudnoords onverklaard. Gezien de onduidelijke pie. wortel en de ongebruikelijke varianten in de diverse Germaanse talen, alsmede het betekenisveld, moet dus gedacht worden aan een substraatwoord.
Literatuur: R. Bremmer 'Dutch and/or Frisian: North Sea Germanic aspects in Dutch etymological dictionaries in past and future', in: Bremmer e.a. 1993, 17-36, hier 22-28; R. Bremmer (1997) 'Middle Dutch loosten "redeem": a case of "derailed" coastal vowel substitution', in: Germanic Studies in Honor of Anatoly Liberman (= NOWELE 31/32) Odense, 43-46; Heeroma 1952, 263; O. Rogby (1963) 'Das Verhältnis zwischen ae. bāt m., afries *bāt, mnd. bôt m.n., mnl. boot m. und an. batr m. "Boot"', in: It Beaken 25, 302-305
Fries: boat


  naar boven