Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking"

61 tot 70 van 70

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61

Vorige 10 lemmata

Index:



snuiten
snuiter
snuiven
snurken
so
sober
sociaal
socialisme
sociëteit
soda

sodeju

sodemieter
sodomie
soebatten
soelaas
soep
soepel
soes
soeverein
soezen
sof


61.   sodeju tw. als bastaardvloek (NN)
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, alleen in België of Nederland
Nnl. Sodeju, wat stinkt die ton [1899; De jonge gids].
Bastaardvloek met samenval van -de- gevormd uit het eerste deel van het scheldwoord sodemieter en het tweede deel van de vloek nondeju [ca. 1900; WNT], een verbastering van de Franse vloek nom de Dieu 'naam van God' [1790; Rey], waarin voorkomen nom 'naam' [ca. 881; Rey], ontwikkeld uit Latijn nomen 'id.', zie naam, en Dieu, ook Deu 'God' [11e-12e eeuw; Rey], eerder al Deo, Deus 'id.' [842; Rey], ontwikkeld uit Latijn Deus 'id.', zie ook dinsdag en adieu.
Literatuur: De jonge gids (1899-1900), Amsterdam, 427
Fries: -
62.   teil zn. 'bak'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, leenwoord
Onl. tēl 'houten bak' in alueos uel alia uasa lignea que thelen appellant afferunt 'bakken of andere houten vaten, die ze teilen noemen' [1199; ONW]; mnl. teel, teele, teil, teile 'aardewerken schotel of bak' in de toenaam Teil in naast clais teils huse 'naast het huis van Klaas Teil' [1284; VMNW], scotelen ende teilen 'schalen en schotels' [1300-50; MNW], 'aardewerken kom' in so giet ment in een teilken 'dan giet men het in een kommetje' [1351; MNW], Hondert melcteelen 'honderd melkkommen' [1351-1400; MNW]; vnnl. teyle, teele, teile 'bak, kom, kuip' [1599; Kil.], 'aardewerken schotel, kom' in Treckt de sinnen af van al de blaeuwe teylen, Van al dat China sent 'zet je zinnen niet langer op alle blauwe kommen, op alles wat China stuurt' [1625; WNT]; nnl. teil 'aardewerken bak' in eene breede teil met vonkende kolen stond onder den schoorsteen te smeulen [ca. 1868; WNT], 'metalen bak' in (over melk) de halfvolle teilen afroomen [1888; WNT], bezig was kopjes te wasschen in een hel-roode teil [1909; WNT].
Hetzelfde woord als tegel 'steen', maar met Noordzee-Germaanse wegval van -g- tussen klinkers, zoals dat ook gebeurd is in Engels tile 'tegel' < Oudengels tigele, en zie dweil.
Fries: -
63.   tentoonstelling zn. 'expositie'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Vnnl. ten toon stelling 'het openlijk laten zien van iets, openlijke uiting' in zulk een' ten toon stelling van ejghen lof [1638; iWNT]; nnl. tentoonstelling 'expositie, algemeen toegankelijke verzameling' in de algemeene openbare ten Toonstelling van de voorbrengselen der Volksvlijt [1807; iWNT].
Afleiding van de woordgroep ten toon stellen (als in maeckte met Waterverwe [een portret] en steldet ten toon [1605; iWNT rabauw]), al minstens vanaf 1797 ook aan elkaar gespeld (tentoonstellen 'in het openbaar laten zien' [1797; iWNT]).
Fries: toanstelling (ontleend aan het Nederlands)
64.   tenzij vgw. 'behalve indien'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Onl. hit ne sī 'behalve' alleen in een samengetrokken vorm in hinase hi[c] [e]nda thu 'behalve ik en jij' [1091-1110; CG II-1, 130]; mnl. het ne si (dat), het en si (dat) 'behalve (als)', op diverse manieren verkort, in hi sal wesen int forfait ... hensi dat hi ghetogen mach dat ... 'hij zal boeteplichtig worden geacht ... tenzij hij kan aantonen dat ...' [1237; VMNW het], ende dane niet sceiden. het en si bi sinen wille 'en daar niet vandaan gaan, behalve als hij (de graaf) het wil' [1290; VMNW dane], Niemant en sal ... ten si hem bevolen voor den grave 'niemand mag ..., behalve als het hem bevolen is door de graaf' [1290; MNW-B gebode], die verboert een boet van .x. pont hollands, het en si dat die baliu, ende die amboechts here kennen dat ... 'die krijgt een boete van 10 Hollandse ponden, behalve als de baljuw en de ambachtsheren constateren dat ...' [1297; VMNW maech], Tensi dat wy ons beteren leeren 'behalve als we leren ons (leven) te beteren' [1400-20; MNW-R]; vnnl. ten sy hy altemael mal is 'behalve als hij volkomen gek is' [1612; iWNT].
Samentrekking van mnl. het en si dat 'zij het niet dat', later met weglating van het onderschikkend voegwoord dat. Hierin is het het onzijdige persoonlijk voornaamwoord van de 3e persoon enkelvoud, zie het; en is een nevenvorm van het Germaanse ontkenningspartikel ne 'niet', zie nee(n); en si is de aanvoegende wijs (conjunctief) van het werkwoord zijn 1.
Uit het en si dat als deel van een voorwaardelijke bijzin ontstond het huidige algemene gebruik van tenzij. Het en si kon ook worden gecombineerd met een bijwoordelijke bepaling, zoals in het citaat uit 1290. De oorsprong van tenzij schemert nog door in verbindingen als tenzij anders vermeld, tenzij anders overeengekomen, tenzij goed verpakt, waarin het hulpwerkwoord zijn wordt weggelaten.
Parallel met de ontwikkeling van het en si tot tenzij, ontstond uit het en ware de vorm tenware. Hierin is ware de verleden tijdsvorm van de conjunctief van zijn.
Fries: -
65.   thans bw. 'nu'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. tehant, tehants, tehans, thans 'aanstonds, dadelijk, onmiddellijk; nu' in hi doese tehant orconscepe draghen 'hij laat ze onmiddellijk getuigenis afleggen' [1237; VMNW], inde dan so sprinkt die nagel te hants vot 'en vervolgens springt de pin er direct uit' [1270-90; VMNW], Tehans doend wijf die stimme vt gaf 'zodra de vrouw haar stem liet horen' [1276-1300; VMNW], nv so geue ic v den coere ende legh v thehant hier twe dinc vore 'ik geef u nu de keuze en leg u hier thans twee mogelijkheden voor' [1276-1300; VMNW], Hi gegreep thans dat paerd 'hij pakte onmiddellijk het paard' [1300-50; MNW-R], Si hebben heme verwonnen tlant Soe dat hi keyser es te hant 'ze hebben voor hem dat land veroverd, zodat hij nu keizer is' [1340-60; MNW-R].
Gevormd uit te 1 'op, in, enz.' en de datief van het zn. hand. Al vroeg ook al met toevoeging van een bijwoordelijke -s (zie -s 2).
Mnd. tohant, tohandes 'aanstonds'; mhd. zehant 'id.'.
Hierbij geldt hand als het zinnebeeld van nabijheid, eerst in ruimte, vervolgens bij uitbreiding ook in tijd. Vergelijkbare hedendaagse uitdrukkingen zijn (iets) bij de hand hebben 'onder handbereik hebben', (iets) van de hand doen 'weggooien, afdanken', op handen zijn 'binnenkort plaatsvinden', naderhand 'enige tijd later'. Zie ook althans.
Fries: -
66.   trut zn. 'zeurderige vrouw'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, intensiefvorming of frequentatief, klankwoord
Nnl. Het woord trutte is, als scheldwoord, nog veel onder ons in gebruik [1830; iWNTtrut II], trut 'domme of luie vrouw' [1865-70; iWNT trut II], Trutte, ... Kut "cunnus. Gebruikt bij 't grauw" (West-Vlaanderen) [1873; iWNT trut I].
Het is niet zeker wat de oorspr. betekenis van dit woord is geweest, aangezien de betekenisovergang tussen 'vrouwelijk/mannelijk geslachtsdeel' en 'scheldwoord voor een vrouw/man' in het Nederlands in beide richtingen voorkomt. Uit het feit dat trut als scheldwoord lang niet altijd een obscene bijklank heeft, maar ook van toepassing kan zijn op bijv. een luie, humeurige, onnozele vrouw, en de betekenis trut 'vrouwelijk geslachtsdeel' pas later en op zeer beperkte schaal is geattesteerd, kan wrsch. geconcludeerd worden dat de laatstgenoemde betekenis secundair is.
Men beschouwt trut meestal als een klankexpressief of affectief woord (NEW, WNT, Toll., EDale), dat mogelijk is ontstaan uit een klankvariant van treuzelen (NEW) of van prut (EDale). Misschien is het echter beter om aansluiting te zoeken bij bestaande woorden die in vorm en betekenis nauwe gelijkenis vertonen: zo kan trut heel goed zijn gevormd als contaminatie van trui 'scheldwoord voor een vrouw' en kut 'vrouwelijk geslachtsdeel' en/of tut 'onnozele vrouw'. Trui (vnnl. truye) komt sinds de 16e eeuw voor als scheldwoord voor 'onnozele vrouw, lichtzinnige vrouw e.d.' en is een verkorting van de destijds veelvoorkomende naam Geertruida.
Het WNT citeert trut of trutte, plaatselijk ook trudde, in de 19e en begin 20e eeuw als scheldwoord voor een vrouw vooral in dialectwoordenboeken, maar het woord komt dan al in zoveel regio's verspreid over het hele Nederlandse taalgebied voor dat het als algemeen Nederlands beschouwd kan worden.
Fries: trut
67.   uitermate bw. 'zeer'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. utermaten 'buitengewoon, zeer' in vtermaten starc ende snel [1260-80; VMNW], So badic v gerne utermaten 'dan zou ik u zeer vurig vragen' [1265-70; VMNW].
Gevormd uit de vaste verbinding mnl. ute der maten, met het voorzetsel uit en de datief van mnl. die mate 'de maat', zie d(i)e en maat 1.
Als combinatie van losse woorden is deze verbinding in het Middelnederlands al niet meer geattesteerd, dit in tegenstelling tot een vergelijkbare combinatie wel ter maten 'in zeer voldoende mate, erg goed' [1287; VMNW mate I].
Fries: -
68.   uitnodigen ww. 'inviteren'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. noodighen 'noodzaken, dwingen' [1477; Teuth.]; vnnl. uytnooden, noodigen 'verzoeken om te komen of aan iets deel te nemen' in Ic ben wt ghenoot ouer vier dagen 'ik ben uitgenodigd voor over vier dagen' [1536; iWNT uitn-], ende hy noodigde sijne broederen om broot te eten [1637; Statenbijbel], Den Admirael ... ten Hoof genoodigt zijnde 'de admiraal, die aan het hof was uitgenodigd' [1676; iWNT]; nnl. Uytnoodigen 'verzoeken te komen' [1769; iWNT].
Contaminatie van de oudere synoniemen uitnoden en nodigen. Deze zijn beide afgeleid van het zn. nood, evenals het nog oudere synoniem noden, zie nood. Oorspr. betekenden deze woorden 'noodzaken, dwingen', met latere verzwakking tot 'aandringen, overhalen, verzoeken, uitnodigen e.d.'.
Fries: utnoegje, utnoadigje
69.   wanneer vragend en betrekkelijk bw. 'op welke tijd; onder welke omstandigheden'; vgw. 'als, indien'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. wan eer, wanneer 'op welke tijd; als, indien' in hi dreef wel dicke iamer groet. wan eer so hoge tijt gelach 'hij weeklaagde dikwijls luid als er een hoogtijdag was' [1220-40; VMNW], waner men desen brief in diedsch lesen sal 'wanneer men deze brief in de volkstaal zal voorlezen' [1236; VMNW], wanneer starf di 'wanneer bent u gestorven?' [1276-1300; VMNW].
Gevormd uit mnl. wan eer, letterlijk 'wanneer vroeger'. Het bijwoord wan, met nevenvorm wanne, is als simplex vooral oostelijk Oud- en Middelnederlands: onl. so wanne so siu slaaphe, thaz sie se newecchan, eer siu selua wolla 'dat ze haar, wanneer ze ook maar slaapt, niet wekken voor ze zelf wil' [ca. 1100; Will.], mnl. wanne 'wanneer' [1240; Bern.]. Voor mnl. eer 'vroeger' zie eer 2.
Os. hwān ēr (mnd. wannēr); ofri. (h)wannēr, hōnēr (nfri. wannear, hoenear). Bij mnl. wan(ne) 'wanneer': os. hwan(na) (mnd. wanne, wenne); ohd. (h)wanne (mhd. wanne, wenne, nhd. (vnw.) wann, (vgw.) wenn, met kunstmatig functieonderscheid sinds de 18e eeuw); ofri. hwanne, hwenne; oe. hwenne, hwænne, hwanne, hwonne (ne. when); got. hwan; < pgm. *hwana, *hwannē. Voor de vergelijkbare vorming *hwan-dē zie want 3 'omdat'.
Pgm. *hwan-nē is (met assimilatie van -m- aan de dentaal -n-) ontwikkeld uit pie. *kwom-nē, afgeleid van de vragende voornaamwoordstam *kwo-, zie hoe, met hetzelfde achtervoegsel als in het bijwoord dan 1. Hierbij ook: Latijn quom, cum 'wanneer'; Oudpruisisch kan, Litouws ka 'wanneer'.
Fries: wannear
70.   welk vragend en betrekkelijk vnw. 'wat voor, hoedanig'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Onl. welik 'welk', in sō welik 'welke dan ook' in in so uuilikin dage ic ruopen 'op welke dag ik ook maar roepen zal' [10e eeuw; W.Ps.], 'wat voor' in sih, welicha genatha ich thir skeinon 'merk dan op welke genade ik je toon', Welic is ther thin drut uone drute 'wat voor (vriend) is jouw vriend vergeleken met (andere) vrienden' [beide ca. 1100; Will.], An then muge wir [einen] ge sen, an welheme the sterren stien 'daarvan (t.w. van de hemels) kunnen we er één zien, (namelijk die) aan welke de sterren staan' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. welc, welk, zoals in op welken tijt 'wanneer ook' [1265-1279; VMNW].
Os. hwilīk; ohd. (h)walīh, (h)wilih, (h)welih (nhd. welch); ofri. hwelik, hwelk (nfri. hok(ker)); oe. hwelc, hwilc (me. whilch, hwich, ne. which); on. hvélikr, hvílíkr (nzw. vilken); got. hwileiks; < pgm. *hwa-/hwi-/hwē-līka-.
In het Germaans gevormd uit de voornaamwoordstam *hwa-, *hwe-, *hwi-, zie hoe, en *-līka- 'gedaante, vorm', zie het achtervoegsel -lijk en het zn. lijk 1 'lichaam'. De oorspr. betekenis is dus 'wat voor een vorm hebbend'. Zie ook elk.
Fries: hok(ker)

Vorige 10 lemmata
  naar boven