Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking"

51 tot 60 van 70

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



oer
oer-
oeros
oester
oeuvre
oever
of
offer
offeren
offerte

officieel

officier
officieus
ofschoon
ogen
ogenblik
ogenblikkelijk
oker
okkernoot
oksel
oktober


51.   officieel bn. 'ambtelijk, erkend door het bevoegd gezag'
categorie:
leenwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Nnl. officieel 'uitgaande van het bevoegd gezag' [1816; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans officiel 'wat uitgaat van de bevoegde autoriteiten' [1778; TLF], ontleend aan Engels official 'id.' [1791; OED], eerder al 'betrekking hebbend op een ambt; een ambt of een taak vervullend' [15e eeuw; OED], ontleend aan Latijn officiālis 'betrekking hebben op een ambt, ambts-', afleiding van officium 'ambt; plicht; taak'. Dit Latijnse woord is een samentrekking van Vroeglatijn opificium 'werk', dat is afgeleid van opifex 'bouwer, vervaardiger', gevormd uit opus 'arbeid, verrichting', zie opera, en facere 'handelen, maken' (verwant met doen).
Fries: offisjeel
52.   oma zn. 'grootmoeder'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, klankwoord
Nnl. Ootema 'grootmoeder' [1781; WNT grootmama], Grootmama [1785; WNT grootmama], grootma [1842; WNT zindelijk], Oma [1901; WNT stom III].
Een woord uit de kindertaal, wrsch. een vervorming van grootma(ma), zie groot- en mama.
Daarnaast bestond ook nnl. Ootemoe [1825; WNT grootmoeder], waaruit omoe, en zie ook opoe.
Fries: oate
53.   oorlam zn. 'borrel'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, leenwoord, volksetymologie
Vnnl. eerst de niet-samengetrokken vorm orang lam 'oudgast uit Indië' in de orang lammen ofte thuysvaders 'de oudgasten of thuisvaarders' [1654; WNT]; nnl. dan de samentrekking orlam, oorlam 'id.' in die uit Indië wederkeerd ... den naam van orlam 'die uit Indië terugkomt (geven zij) de naam oorlam' [1755-67; WNT], dan oorlam 'bevaren matroos, oude rot' [1847; WNT], 'rantsoen alcoholische drank dat op een vaste tijd aan matrozen of soldaten wordt verstrekt' in de naastvolgende roep van des bootsmans fluitje is de ware blijde boodschap ... Het is 'oorlam'! [1830; WNT], dan ook meer algemeen 'borrel' in zou je denken dat ik nog een oorlam kan velen? [1887; Groene Amsterdammer].
Oorlam is een volksetymologische samentrekking van orang lam, dat ontleend is aan Maleis orang lama 'oudgast, iemand die er al lang is' verkorting van orang lama datang 'iemand die lang geleden is aangekomen'. Uit de betekenis 'oudgast' en ook 'iemand die na lange dienst in Indië op de terugreis is' ontstond ook de betekenis 'oudgediende op een schip, bevaren matroos', en daaruit bij overdracht 'de vaste, traditionele borrel voor de matrozen'.
Maleis orang betekent 'mens' in orang oetan, dat letterlijk 'bosmens' betekent.
Fries: -
54.   opa zn. 'grootvader'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, klankwoord
Nnl. opa 'grootvader' in Als gy Opa noemt, of Oma [1777; WNT papa I].
Een woord uit de kindertaal, wrsch. een vervorming van grootpapa [1821; WNT winter I], grootpa [1854; WNT grootpapa], zie groot- en papa. Een andere korte vorm is bijv. Oota 'grootvader' [1781; WNT grootpapa].
Fries: -
55.   paraaf zn. 'verkorte handtekening'
categorie:
leenwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Vnnl. paraphe 'merck' [1654; Meijer]; nnl. 'pennentrek als een ondertekening' [1824; Weiland], paraphe: pennetrek onder ene naamteekening ... verkorte handteekening, alleen door eene of meer voorletters [1840; Vad.lett., 308], paraaf van Frederik den Groote ... onder zijn staatsstukken: F. [1912; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans paraphe, parafe 'verkorte handtekening' [1394; TLF], eerder al 'paragraaf' [ca. 1390; TLF]. Het woord is een samentrekking van paragraphe 'paragraaf' of ontleend aan middeleeuws Latijn paraphus, paraf(f)us, samentrekking van paragraphus 'id.', zie paragraaf. Een paraphe was oorspronkelijk een krul of soortgelijk teken bij een handtekening, als waarmerk ter voorkoming van vervalsing, en ging paraphe heten omdat zo'n krul leek op de paragraaftekens in handschriften. Later werd een paraaf een teken dat bestaat uit de beginletters van een naam.
Eerder heette een paraaf in het Nederlands wel bijtekening: vnnl. byteekening [1642; WNT].
paraferen ww. 'van een paraaf voorzien'. Vnnl. parapheren 'van een waarmerkende paraaf voorzien' in geparapheerd [1575; Stall.]. Ontleend aan Frans parapher 'van een paraaf voorzien' [1497; TLF], afleiding van paraphe 'verkorte handtekening', zie hierboven.
Fries: paraaf ◆ parafearje
56.   patat zn. (BN) 'aardappel'; (NN) 'gefrituurde reepjes aardappel'
categorie:
leenwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. pattates, pattatesen (mv.) 'zoete aardappelen' [1600; Delattre 1943], naast batate in West-Indiaensche wortelen ... Dese Bataten [1608; WNT batate], rijs, boontjes ... patattesen [1636; WNT pataat]; nnl. (BN) patate, patater 'aardappel' in pataters ... geplant [1762; WNT], aerd-appels of pataten [1809; WNT zetten], in de verbinding patates frites 'gefrituurde reepjes aardappel' in wafels ... en patates-frites van de wafelkraam [1890; Groene Amsterdammer], verkort tot (NN) patat 'gefrituurde aardappelen' in een zakje patat [1961; WNT Aanv. cola].
Ontleend aan Spaans patata, dat ontstaan is uit een vermenging van batata 'zoete aardappel' [1510; Friederici batata] en papa 'witte aardappel' [ca. 1540; Friederici papa], een leenwoord uit het Quechua, de Indiaanse taal van het rijk der Inca's in de Andes. Spaans batata is ontleend aan een der Indiaanse talen van het Caraïbisch gebied, wrsch. het Taino, een Arawakse taal die gesproken werd op de Bahama-eilanden, de grote Antillen (waaronder Cuba en Hispaniola) en een aantal van de kleine Antillen.
In de BN volkstaal is patate, patat het gewone woord voor 'aardappel'; de uit het Belgisch-Frans ontleende verbinding patates frites 'gefrituurde aardappelen', in Vlaamse dialecten uitgesproken als patat friet, wordt in het NN boven de grote rivieren verkort tot patat; zie ook friet.
De eerste "aardappel" die kort na 1492 uit West-Indië naar Spanje werd gebracht, was de bataat of zoete aardappel (Ipomoea batatas of Batatas eduli), in Suriname bekend als zoete patat. Deze plant met oranjekleurige wortelknollen was afkomstig van de Caraïbische eilanden. Rond 1530 maakten Spaanse ontdekkingsreizigers in de Andes kennis met de "witte" aardappel (Solanum tuberosum en Solanum montanum), in het Quechua papa geheten, een naam die in het Spaans werd ontleend en die de gewone aardappel op de Canarische eilanden en in alle Spaanssprekende landen van Midden- en Zuid-Amerika nog altijd draagt. In het Spaans en ook in andere talen werden batata en papa door elkaar gehaald, met resultaten als Spaans patata, Engels patato, potato en Zweeds potatis, alle '(gewone) aardappel'.
Literatuur: L. Grootaers (1926), 'Woordgeographische studiën II. De nederlandsche benamingen van den aardappel', in: LB 18, 89-93; Debrabandere 2000, 11-13
Fries: patat
57.   pleuris zn. 'borstvliesontsteking'
categorie:
leenwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Vnnl. pleuresis, pleuresie in Teghen apostomien in die borst dats pleuresis 'tegen zweren in de borst, oftewel de pleuris' [1511; Herbarius i.D.], Teghen die plueresie [1546; MNW], dan ook pleuris in pleuresie, pleuris of plooris [1555; iWNT], Dat water ... is seer goet in de smerte van de sijde oft Pleuris 'dat water is heel goed bij pijn in de zijde of pleuris' [1608; Dodonaeus].
Het woord gaat uiteindelijk terug op Grieks pleurĩtis, afgeleid van pleurá 'zijde van een man of een dier', van onbekende herkomst, met het achtervoegsel -itis waarmee namen van ziektes worden gevormd. In het klassiek Latijn werd dit ontleend als pleurītis 'pleuris, borstvliesontsteking', een woord dat als Neolatijn pleuritis ook als hedendaagse wetenschappelijke naam voor deze ziekte is overgenomen (bij pleuris 'borstvlies'). Uit de Laatlatijnse nevenvorm pleurisis ontstond middeleeuws Latijn pleuresis en in het Frans pleurésie [1250; Rey]. Beide vormen zijn ook in het Vroegnieuwnederlands overgenomen en waren heel gewoon. De samengetrokken vorm pleuris is net als de in 1555 nog aangetroffen vorm plooris wrsch. in het Nederlands zelf ontstaan uit een van deze vormen (FvW). Kluyver 1913 (en in navolging daarvan FvWS, WNT, NEW, Toll., EDale) meent dat deze is ontleend aan de middeleeuws-Latijnse nevenvorm pleuris [1501-21; Du Cange]. Dat woord is echter slechts aangetroffen in het hagiografisch werk van één auteur en was dus niet frequent. Ontlening van een Nederlandse, typisch volkstalige ziektenaam aan de schrijftaal van een Italiaanse monnik is bovendien zeer onwaarschijnlijk.
Overdrachtelijk komt de ziektenaam pleuris in verscheidene uitdrukkingen voor, zoals ergens de (of het) pleuris in hebben (NN) 'er een hekel aan hebben' en dan breekt de pleuris uit (NN) 'dan komen er grote moeilijkheden'.
Literatuur: A. Kluyver (1913), 'Het etymologisch woordenboek van dr. N. van Wijk', in: NTg 7, 36-43, hier 42
Fries: pleuris
58.   rendabel bn. 'lonend, winstgevend'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Nnl. rendabel 'winstgevend' [1879; Groene Amsterdammer], 'rentegevend' [1914; iWNT], 'nuttig' [1932; iWNT].
Nederlandse afleiding van het werkwoord renderen 'winst opleveren' [1729; iWNT] met het achtervoegsel -abel 'in staat om'. Renderen is ontleend aan Frans rendre 'teruggeven' [ca. 980; Rey], ontwikkeld uit vulgair Latijn *rendere 'id.', zie rente.
In het Frans is de gebruikelijke vorm rentable en daar zal de Nederlandse vorm wel niet aan ontleend zijn (de Franse variant rendable is in de loop van de 18e eeuw verdwenen).
Fries: rendabel
59.   schout zn. 'bestuursambtenaar'
categorie:
geleed woord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, alleen in België of Nederland
Onl. skolthēti als beroepsnaam: scultetus (gelatiniseerd) [1105; ONW], scouthete [1137; ONW], scoltetus (gelatiniseerd) [1144; ONW], scolteti [1197; ONW]; mnl. scouheite [1239; VMNW], scoutte [1253; VMNW], scouthete [1265; VMNW], scoutete [1276; VMNW], scoute [1280-87; VMNW], schout [15e eeuw; MNW]. Voor de betekenis, zie onder.
Oude, West-Germaanse samenstelling van schuld en een nomen agentis bij heten in een oude betekenis 'bevelen, gebieden'. De letterlijke betekenis was dus min of meer 'schuldoplegger'. De klankvorm olt/ult onderging de regelmatige overgang tot out zoals in koud. Doordat het woord niet meer als samenstelling werd gezien, konden de onbeklemtoonde lettergrepen verzwakt worden; de huidige vorm is wrsch. ontstaan door de opeenvolging mnl. sc(h)outhete > schoutete > schoutte > schoute > schout. Daarnaast bestonden nog vele andere Middelnederlandse nevenvormen, zoals schouthate, schoutheit, scholte, schulte. De vormen met -l- zijn nog te vinden in de huidige familienamen Scholten, Schulten e.d.
Os. skuldhētio (mnd. schult(h)ete, schulte); ohd. schuldheizo (nhd. Schultheiß, Schulze), Langobardisch (oud Duits dialect, zie lommerd) sculdahis, sculdhais; ofri. skeltata, skelta; oe. scyldhǣta, scultheta; < pgm. *skuldi-haitijō-.
Het woord verschijnt voor het eerst in het Langobardische recht, waar het een 'onderrechter' aanduidt. Bij de verspreiding van het begrip in andere Hoog- en Nederduitse/Nederlandse gebieden neemt het een andere inhoud aan, die kan variëren met het plaatselijke bestuurs- en rechtssysteem. In het Friese recht heeft de schout een overwegend rechtsprekende functie. In het Frankische recht is de scouthete in eerste instantie de plaatselijke functionaris van de graaf, met uitvoerende en rechtsprekende macht. Later breidt de betekenis zich uit tot 'plaatselijke vertegenwoordiger van de landsheer', vergelijkbaar met de huidige burgemeester. Tegenwoordig is schout een historisch begrip.
schout-bij-nacht zn. (NN) 'vlagofficier'. Vnnl. ende daer over (t.w. koopvaardijschepen) stellende de bequaemste tot een Admirael, Vice-Admirael, ende Schout by Nacht [1603; Van der Meulen 1954, 133], De schout bij nacht was ervoor verantwoordelijk dat de handels- of marinevloot 's nachts in de voorgeschreven orde bleef varen. Hij was dus 'opzichter', en kreeg zijn naam van de politiebeambte die 's nachts de schout verving en daarom nachtschout, kapitein bij nacht of schout-bij-nacht werd genoemd. Zeer onwrsch. is de hypothese van De Jonge (1833), volgens welke de schout-bij-nacht genoemd is naar zijn belangrijkste taak: hij schouwt bij nacht. Bij de marine is de schout-bij-nacht de derde vlagofficier in rang, na de admiraal (NN tegenwoordig luitenant-admiraal) en vice-admiraal. De BN naam voor deze rang is divisieadmiraal.
Literatuur: M. Philippa (1997), 'Over ou' in Onze Taal 66, 60; J.C. de Jonge (1833), Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, 's-Gravenhage, deel 1, 422-427
Fries: Skelte (mannelijke voornaam), skout (ontleend aan het Nederlands) ◆ skout-by-nacht
60.   sinterklaas zn. 'Sint-Nicolaas, kindervriend'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. sinter, senter niclaus, niclaes, claus, claes, cloes in senter cloes bunre 'Sinterklaasbunder' (stuk land te Rijkhoven (Limburg B)) [1283; VMNW senterclaesbunre], in senter niclaus kerke 'de kerk van Sint-Nicolaas' [1297; VMNW selve], Sinter Claeus dach 'Sinterklaasdag' [1340-44; MNW sente], Senter Claes [1374; MNW sente], Sinter Claes [ca. 1400; MNW sente], Sinterclaes [1450-1500; MNW sente]; vnnl. Sinterklaas ook 'feest op de vooravond van de naamdag van Sint-Nicolaas, met geschenken' in Wat kreeghje in uw schoen voor ... Sinter-Klaes? [1661; WNT wondering].
Wrsch. ontstaan uit Sinte-Klaas (zie sint), een vorm die in dialecten nog steeds voorkomt. Hierbij ontstond de vorm Sinterklaas, waarbij wrsch. meerdere oorzaken een rol hebben gespeeld (Pijnenburg 1988), zoals de analogie met (Jansen-Sieben 1968) heiligennamen met een r- en onbeklemtoonde eerste lettergreep, zoals Sint Remeis 'Sint-Remigius' > senter Meis [1280-90; VMNW ander] en Sint Remakel 'Sint-Remaclus' > Senter Makel [1280-90; VMNW makel]. Nog steeds komen heiligennamen met Sinter- voor in streken met een populaire heilige, voor wie op de naamdag bedevaarten plaatsvinden of andere feestelijkheden worden gevierd: in Brussel Sintergoelen 'Sint-Goedele of Sint-Gudula' [1898; WNT vesper], in Antwerpen Sintergwijden 'Sint-Guido', in de Zaanstreek en Waterland Sintermaarten [1920; WNT volk], in Groningen Suntermaerten, en Sinternelle 'Sint-Reneldis' in Sint-Renelde.
Te verwerpen valt de hypothese van Vercouillie dat uitgegaan moet worden van sinter, senter in vrouwelijke datiefenkelvoudverbindingen als Tsenter Victors misse 'op de dag van de mis van Sint Victor' [1334; MNW]: senter Victors is hier een genitiefconstrucie, waarbij geen vrouwelijk zelfstandig naamwoord aanwezig is. Zeer onwaarschijnlijk is de verklaring van FvW en MNW: Sinterklaas zou ontstaan zijn uit Sint Heer Klaas. Die volle vorm is nergens aangetroffen, ook niet voor andere heiligennamen.
Literatuur: J. Vercoullie (1915), 'Sinterklaas', in: TNTL 34, 32-34; J.L. Pauwels (1934), 'Van waar komt de r in Sinterklaas?', in: Germania I, 1, 2-3; L. Goemans (1938), 'Sinter-Goedele (Sinte-Goedele) en andere heiligennamen met Sinter- gevormd', in: Handelingen van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie 12; R. Jansen-Sieben (1968), 'Sinterklaas en andere sinternamen', in: Taal en Tongval 20, 104-127; W.J.J. Pijnenburg (1988), 'Sinterklaas van Oudenbiezen', in: Naamkunde 20, 24-36
Fries: sinteklaas, sinterklaas

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven