Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking"

41 tot 50 van 70

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



maagd
maai
maaien
maal 1
maal 2
maaltijd
maan
maand
maandag
maandstonden

maar

maarschalk
maart
maas
maat 1
maat 2
maatregel
maatschap
macaber
macaroni
machinatie


41.   maar vgw. 'doch', bw. 'slechts'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. maer (dat) 'behalve (dat), ware het niet (dat)' in si og nit clagen ne dorfte, mer dat si der selen uorchte 'ze hoefde ook niet te klagen, ware het niet dat zij vreesde voor haar ziel' [1200; VMNW], mer grix eine ander sprake negeine nekunde he gespreken 'op Grieks na, kon hij geen enkele andere taal spreken' [1200; VMNW], nemaer, maer (vgw.) 'maar, echter, doch' in de gantse brodre ende sustre moten hebben witte rocke, nemar der brodre scaplarise moten sin ... breed, mar de sustre moten hebben ... lettele scaplarise 'zowel broeders als zusters moeten witte bovenkleding dragen, doch de schoudermantels van de broeders moeten breed zijn en de zusters moeten kleine schoudermantels dragen' [1236; VMNW], (bw.) 'maar, slechts' in mer curte wile sliep si sieder, eer si te runkene begunde 'daarna sliep ze slechts een korte tijd, eer ze begon te snurken' [1220-40; VMNW].
Door samentrekking en assimilatie nw- > m- ontstaan uit newaer < neware < ne ware 'ware het niet', zoals in newar alse en gands woch wille gan ..., so 'als echter een gezonde wil vertrekken, dan' [1236; VMNW neware] en dus sin die parisise newar .xvi. d. beter te ponde. dan de ulamsce 'zo is het Parijse pond slechts 16 penningen meer waard dan het Vlaamse' [1240-60; VMNW neware]. Dit is een scheidbaar voegwoord, samengesteld uit het ontkennend partikel ne, zie nee(n), en de conjunctief verleden tijd ware van zijn 1. De eigenlijke betekenis was dus 'ware het niet (dat)'.
Os. ni wāri (that) 'tenzij'; ohd. ni wāri (mhd. ne wære, vnhd. newer, nuwer, nuer, nhd. nur 'slechts'); ofri. ne wēre, nēre (nfri. mar); oe. ne wǣre.
De oorspr. vorm neware en de samengetrokken vorm maer bestonden al in het vroegste Middelnederlands naast elkaar, soms zelfs binnen één zin, zoals in mar si ne wilder altoes waer eene ebben 'maar ze wilde er altijd maar één hebben' [1287; VMNW neware]. In het Vroegnieuwnederlands was neware/newaer verouderd en kwam het nog slechts zeer sporadisch voor.
Oorspr. leidt neware of maer, meestal gevolgd door dat, een bijzin in. De hoofdzin beschrijft een mogelijkheid en staat in de conjunctief, in de bijzin met maar wordt de uitzondering als werkelijkheid voorgesteld, bijv. in dat hi ter eerde gevallen ware, maer dat hi hem aan dartsoen helt 'dat hij op de grond zou zijn gevallen, ware het niet dat hij zich aan de zadelboog vasthield'. Daaruit ontwikkelde zich een betekenis 'behalve', zoals in alse groot es de viant als die drake ... maer dat hi ghene vlerke en hevet 'de duivel is even groot als de draak, behalve dat hij geen vleugels heeft (= maar hij heeft geen vleugels)'. Zo ontwikkelde zich verder ook een tegenstelling of een inperking. Al in het Middelnederlands komt ook het hedendaagse gebruik van maar als bijwoord voor: wine sijn hier maer ons twee 'wij zijn hier maar met zijn tweeën', hi en was noch maer een kint 'hij was nog maar een kind', Ne merret niet langhe ..., maer comet te mi 'Treuzel niet lang, maar kom naar mij'.
Literatuur: A. Foolen (1993), De betekenis van partikels. Een dokumentatie van de stand van het onderzoek met bijzondere aandacht voor "maar", Nijmegen
Fries: mar
42.   malkander
categorie:
geleed woord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Zie: elkaar
43.   meid zn. 'meisje' (BN) 'vrouwelijke dienstbode'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. meit 'jonge vrouw, meisje' in doe ic een meit was 'toen ik (nog) een meisje was' [1488; MNW]; vnnl. meid ook specifieker '(ongehuwde) vrouwelijke dienstbode', zoals in meyden ... aan te neemen [1571; WNT], naast de samenstelling dienstmeyden [1638; WNT zwangbaar].
Ontstaan door samentrekking van mnl. *megit, een niet-geattesteerde umlautvorm van magit, nevenvorm van maget 'jonge vrouw', zie maagd.
Mhd. meit 'meisje, maagd' als gewestelijke nevenvorm van maget (nhd. Maid 'jonge vrouw' alleen in dichterlijke taal). In het Fries is het woord overgeleverd in meid(zj)e 'vrijen' en meidslach 'aanzoek bij een meisje'.
De vorm meid 'meisje' is vooral Noord-Nederlands en was aanvankelijk synoniem met maagd. In de loop van de tijd kreeg het vaak een negatieve bijklank, behalve als aanspreekvorm. Tegenwoordig wordt meid als geuzennaam gebruikt voor 'zelfbewuste vrouw': vandaar ook de titel van een overheidsbrochure uit 1990: 'Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid'.
Fries: -
44.   mekaar
categorie:
geleed woord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Zie: elkaar
45.   mem
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Zie: mama
46.   motel zn. 'hotel voor automobilisten'
categorie:
leenwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Nnl. motel 'hotel voor automobilisten' in in Amerika ... het z.g. Motel, een hotel voor automobilisten [1954; WNT Aanv.], dit motel is het eerste dat in Nederland verrijst [1955; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels motel 'hotel voor automobilisten' [1925; OED], een samensmelting van de verbinding motor hotel 'id.' [1925; OED], van motor in de Engelse betekenis 'auto' [1900; OED] (verkorting van motor car), zie motor, en hotel 'logeergelegenheid', zie hotel. Naar analogie hiervan ontstond later in het Engels boatel, botel en in het Nederlands botel voor een tot hotel omgebouwde boot.
Fries: motel
47.   muskaatwijn zn. 'zoete wijn'
categorie:
leenwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. mosscate 'muskaatwijn' [ca. 1450; MNW muscaet]; vnnl. muskaatwijn 'wijn van muskaatdruiven' in Samos ... van waar de beste muskaatwyn ... [1698; WNT]; nnl. muscaatwijn [1843; WNT rozijn], ook wel verkort tot muscaat, muskaat 'muskaatwijn' in men dronk muscaat [ca. 1860; WNT].
Samenstelling van muskaat en wijn, als leenvertaling van Frans vin muscat 'muskaatwijn' [1538; TLF]. Hierin is muscat een oorspr. Provençaalse variant van Oudfrans muscade 'met muskusgeur' < Laatlatijn muscata 'id.', zie muskaat.
Fries: muskaat
48.   nee(n) tw. 'uitdrukking van ontkenning'
categorie:
erfwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, vormverschil België/Nederland
Mnl. mer hine seide nien noch ia 'maar hij zei nee noch ja' [1220-40; VMNW], neen 'nee' [1240; Bern.], nee ghi trouwen 'nee, dat zul je zeker niet' [1340-60; MNW-R]; vnnl. Nee Maetjen ... niemant hoeft my te helpen [1644; iWNT welp]; nnl. Nu moeten de kindertjes naar bed! - He nee! [1839; iWNT he].
Ontstaan uit een samentrekking van Proto-Germaans *ne ainan 'niet een, niets', uit het ontkenningspartikel *ne 'niet' en het telwoord een. Oorspr. heeft het woord dus een voornaamwoordelijke betekenis. In het continentaal-West-Germaans heeft het zich tot tussenwerpsel ontwikkeld. Het ontkenningspartikel is nog te herkennen in tenzij en in de anlaut van woorden als nergens, niemand, niet, nooit, en was in het Oud- en Middelnederlands in de vorm ne, en of n nog zeer gewoon, vaak in enclitische positie en meestal in combinatie met een ander ontkenningbijwoord, bijv. geen, niet. Oudste attestaties: onl. nichalesinus 'niet-totstandbrengend?' [8e eeuw; LS] (vergelijk mnl. gheleesten 'tot stand brengen'), nedredes thuneuuet 'vrees jij niets?' [891-900; ONW drādan]. In het West-Vlaams is deze tweeledige ontkenning, bijv. in ik en ga niet mee, nog springlevend.
Met dezelfde ontwikkeling tot tussenwerpsel: os. nēn (mnd. nēn, nein); ohd. nein, nain (nhd. nein); ofri. nē(n) (nfri. nee). Daarnaast als voornaamwoord 'niet een': ofri. nān, nēn; oe. nān (ne. none); on. neinn; < pgm. *ne ainan.
Uit pgm. *ne: os. ni, ne (mnd. ne); ohd. ni, ne (mhd. ne, ni, en, in); ofri. ni, ne, en; oe. ni, ne (ne. no is samengetrokken uit ne ā 'ooit niet'); on. ne; got. ni(-h); < pgm. *ne.
Op een vergelijkbare manier is gevormd Latijn nōn 'niet' < Vroeglatijn noenum < *ne oinom 'niet een'. Het ontkenningspartikel pgm. *ne is verwant met: Latijn ne-que 'en niet'; Sanskrit ; Oudkerkslavisch ne 'niet'; Hittitisch na(tta) 'niet'; < pie. *ne(-) (IEW 756-758). Daarnaast uit pie. *ne-i: Latijn 'niet'; Avestisch naē-; Litouws neĩ; Oudkerkslavisch ni-(kŭto) 'geen'; Oudiers 'niet'. Uit de nultrap *n- ontstond het voorvoegsel on-.
De oorspr. vorm is neen. In de spreektaal is de eind-n afgevallen en ontstond nee. Deze vorm komt in het geschreven Middel- en Vroegnieuwnederlands nog slechts zeer sporadisch voor. Pas vanaf de tweede helft van de 19e eeuw neemt de frequentie van nee geleidelijk toe. Tegenwoordig is het de verreweg frequentste vorm in gesproken taal, en in het NN ook in geschreven taal.
Fries: nee
49.   nooddruft zn. 'armoede'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. nootdorft 'behoefte, levensbehoefte' in ter amer (lees armer) noetdorft 'ten behoeve van de armen' [1266-67; VMNW], dat der mensche niwets en gere dan sinre nauwer notdorten 'dat de mens niets begeert behalve zijn karige (eerste) levensbehoeften' [1290-1310; MNW-P], dat si ... sochte hoer ende horen kinde hoer nootdruft 'dat ze de kost probeerde te verdienen voor haar en haar kind' [1409; MNW-P]; vnnl. noodtdruften 'levensbehoeften, levensmiddelen' [1582; Stall.], nootdruft 'behoeftigheid, armoede' [1610-19; iWNT].
Tautologische samenstelling van nood in de betekenis 'ellende, armoede' en *druft 'ontbering', een in het Nederlands niet als simplex geattesteerde afleiding van durven in de oorspr. betekenis 'nodig hebben'. In het Nederlands met metathese van de klinker en de -r- voor -ft (voor de dergelijke metathese voor -cht zie godsvrucht en gewrocht), die klaarblijkelijk plaatsvond na de normale overgang -ft > -cht na klinker, zodat de ft bewaard bleef.
Os. nodthurft; ohd. notdur(u)ft (nhd. Notdurft 'behoefte'); ofri. nēdthreft (nfri. needdrift); got. naudiþaurfts; het tweede lid < pgm. *-durb-ti-, abstractum bij de nultrap van de wortel *darb-. Zonder achtervoegsel ook oe. nīdþearf.
Het woord is verouderd. Voor zover het als archaïsme of in verheven juridische of religieuze context nog gebruikt wordt, betekent het 'armoede, behoeftigheid', een betekenis die in het Vroegnieuwnederlands is ontstaan uit oorspr. 'behoefte'.
Fries: needdrift
50.   ode zn. 'lofdicht, lyrisch gedicht'
categorie:
leenwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Vnnl. ode 'eerdicht' [1650; Hofman].
Ontleend aan Frans ode 'lyrisch gedicht dat werd gezongen of muzikaal begeleid' [1488; TLF], dat via Laatlatijn ōdē 'ode, lied' is ontleend aan Grieks ōidḗ 'lied, lyrisch gedicht', een samentrekking van aoidḗ 'lied' en afgeleid van het werkwoord aeídein 'zingen'. Zie ook melodie.
Fries: oade

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven