1.   schot 1 zn. 'afscheiding'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. skot, in de vormen scuto, scoto 'het vangen en opsluiten van andermans vee' [8e eeuw; LS]; mnl. sc(h)ot 'opgesloten vee, vee dat in een afgeperkt gebied gehouden wordt' in dat scot soudemen wouteren leueren 'het geschutte vee zou men aan Wouter leveren' [1271-72; VMNW], 'veeschuur' in Een huus, enen berch ende een scot 'een huis, een hooiberg en een veeschuur' [1339; MNW], 'houten afscheiding, (middel ter) afsluiting', eerst in de samenstelling schotporte 'valdeur in een poort' in datmen ... Die scotporte liete nedervallen 'dat men de valpoort zou laten neervallen' [1300-50; MNW-R], dan als simplex in yseren naghele daer men dat schot aen hanghet 'ijzeren spijkers waar men het schot aan ophangt' [1382-87; MNW], dat si bewaren doen die schote 'dat ze de afsluitingen bewaken' [1470-90; MNW-R]; nnl. de rivier stuiten door middel van houte schotten [1716; iWNT].
Herkomst onduidelijk. Men neemt algemeen aan dat dit hetzelfde woord is als schot 2 'het schieten' en dus samenhangt met schieten, maar de betekenissen wijken sterk van elkaar af. Er zijn geen Middelnederlandse attestaties van schieten met betekenissen die direct aansluiten bij 'opgesloten vee', '(houten) afscheiding' e.d.; men kan denken aan de handeling van het afsluiten, bijv. door middel van een snelle verplaatsing of vergrendeling, maar dat lijkt in bovenstaande attestaties alleen van toepassing op de schotporte 'valdeur'. Afleidingen als beschieten 'met planken bekleden', afschieten 'een ruimte afscheiden van een belendende ruimte', komen tot aan de 19e eeuw voornamelijk voor als verl.deelw. beschoten, afgeschoten, en lijken dus eerder afleidingen van schot (waarvan de verbogen vormen vroeger schote, schoten luidden) dan van schieten (zie ook beschot 1 'houten bekleding').
De betekenissen van het woord hangen wél direct samen met die van schutten, en het verband met schieten moet dan ook via dat woord gezocht worden.
Schot in de hier genoemde betekenissen is oorspr. uitsluitend Nederlands en Nederduits. Hoogduits Schott 'waterdicht schot in het binnenste van een schip' [18e eeuw; Pfeifer] is een late ontlening. Het Zweeds heeft de betekenis '(waterdicht) schot' van skott wrsch. in de 17e eeuw aan het Nederlands ontleend [1691]. Fries sket 'schutting, schot' hoort rechtstreeks bij skette 'afperken', zie schutten; Fries skod, skud 'schutting, schot' is wrsch. ontleend aan het Nederlands of Nederduits.
Fries: sket, skud


  naar boven