1.   muf bn. 'bedompt'
categorie:
geleed woord
Vnnl. muf 'schimmelend, bedompt' [1599; Kil.], Den maffen, muffen reuck [1634; iWNT], in 't muffe bedt [1663; iWNT]. Daarnaast het al eerder geattesteerde werkwoord muffen 'stinken' [1477; Teuth.] en de afleidingen muffery 'stank', muffich 'smerig' [beide 1477; Teuth.].
Afleiding van het werkwoord muffen 'stinken' of van een zn. mnl. *muf, dat 'stank' kan hebben betekend, of 'schimmel' zoals in het Nederduits. De verdere herkomst is onbekend. Aanknoping bij modder, op grond van een vermeende oorspr. betekenis 'vocht' (NEW) is voor zo'n jong woord morfologisch moeilijk te verantwoorden. Analogiewerking door duf is eveneens onwaarschijnlijk, aangezien dat woord jonger is.
Nnd. muff (zn.) 'schimmel, muffe lucht' [17e eeuw; Kluge], met daarnaast al eerder het werkwoord muffen 'muf ruiken' [15e eeuw; Kluge] en muffeln 'id.' [15e eeuw; Pfeifer]; ontleend als nhd. Muff 'schimmel' (met jongere nevenvorm Mief 'stank') en dial. muffeln.
Fries: mof, muf


  naar boven