1.   delta zn. 'trechtervormige riviermonding'
categorie:
leenwoord
Vnnl. Delta 'Nijldelta' [1612; WNT naderen]; nnl. Delta 'een eiland in Egypte het welk de gedaante van eene Griekse delta heeft' [1832; Weiland], delta 'riviermonding bestaande uit meerdere armen' [1857; WNT].
Ontleend aan Latijn delta, naar gelijkenis met de Griekse hoofdletter d(elta).
Een internationalisme van antieke oorsprong; reeds gebruikt door Herodotos. Plinius vermeldt dat 'velen Egypte noemen naar de naam van de Griekse letter 'delta''. De vruchtbare monding van de Nijl was wel de delta bij uitstek. Nederland bestaat ook uit een aantal grote delta's, maar toch is de moderne betekenis van het woord in de 18e eeuw in Engeland ontstaan [1790; OED]. Betekenisontlening kan dus ook via het Engels zijn gegaan.
deltaplan zn. 'ambitieus project, grootschalige aanpak van nationale of zelfs internationale reikwijdte'. Nnl. eerst alleen als naam Deltaplan [1955; WNT Aanv. delta] voor het grote project waarbij na de watersnoodramp van 1953 tientallen jaren lang dijken en stuwen werden gebouwd die een betere bescherming moesten bieden tegen het zeewater; overdrachtelijk gebruik Deltaplan Cultuurbehoud 'groot project tot redding van de cultuur' [1991; Reinsma 1999], naar de omvang en de aard van het project. ◆ deltavliegen ww., zn. 'zweefvliegen hangend aan deltavormige vleugel'. Nnl. deltavliegen 'id.' [1984; WNT]. Gevormd uit delta '(vorm van de) Griekse letter' en vliegen.
Fries: delta


  naar boven