1.   delinquent zn. 'schuldige, overtreder'
categorie:
leenwoord, aanpassing aan klassieke vorm
Mnl. delincquant 'overtreder' [1304; MNW aenleggen], delincquanten (mv.) 'overtreders' [1456; MNW montade]; vnnl. delincquant 'overtreder' [1500; WNT verwijten], delinquent 'boosdoener, crimineel' [1510; WNT vrouwenkracht].
Ontleend aan Frans délinquant 'overtreder, misdadiger' [1375; Rey], teg.deelw. van délinquer 'een overtreding, misdaad begaan' [1379; Rey] (thans verouderd) < Latijn delinquere 'tekort schieten, een misdaad begaan', gevormd uit het voorvoegsel dē- 'weg, van' (zie de-) en het werkwoord linquere 'achterlaten, verlaten, laten varen' (zie lenen).
De vorm delincquant, later delinquant, komt tot halverwege de 18e eeuw nog frequent voor [WNT vageeren]. De jongere vorm delinquent en de uitspraak met /kw/ zijn het gevolg van aanpassing of herontlening aan het Latijn. Uit het verl.deelw. van Latijn dēlinquere is delict ontstaan.


  naar boven