|
1. |
deksels bn., tw. 'bliksems, drommels' categorie: geleed woord Nnl. deksels 'bliksems' [1866; WNT deksel], maar reeds eerder in het Fries [1821; WFT]. Gevormd uit deksel met bijvoeglijke -s. Zowel de bastaardvloek (dus het tussenwerpsel) als het verwensend bn. zijn ontstaan als eufemistische vervorming van duivels (ook met bijvoeglijke -s bij duivel), bijv. in dekselse (kwa)jongen. Het woord lijkt eind 19e eeuw via de Noord-Nederlandse dialecten (getuige de attestaties in het WFT, Groningse en Drentse dialectwoordenboeken) de standaardtaal te zijn binnengedrongen. Inmiddels is het woord alweer licht verouderd. Fries: deksels, dekselsk
|
naar boven
|