1.   deken 1 zn. 'kleed tegen de kou'
categorie:
erfwoord
Mnl. deken 'dek, deken' [1325-50; MNHWS].
Het woord behoort bij dezelfde stam als dak en dekken.
Os. thekina 'bedekking'; ofri. thekene 'deken' (nfri. tekken); oe. þecen, ðecen 'dak'; < pgm. *þakinō- 'bedekking'.
Fries: tekken


  naar boven