1.   hypocriet zn. 'huichelaar'; bn. 'schijnheilig, huichelachtig'
categorie:
leenwoord
Mnl. hipocrite (zn.) 'huichelaar' [1240; Bern.], ypocrite [1287; CG II, Nat.Bl.D]; vnnl. Upocriten (mv.) [1532; Liesveldt], met etymologische spelling hypocrite in verraderlicke pluymstrijckers, hypocriten ende twistmakers [1562-92; MNW]; nnl. als bn. hypocriet 'huichelachtig' [1950; van Dale].
Via Oudfrans ipocrite 'huichelaar' [1176; Rey] (Nieuwfrans hypocrite) ontleend aan Laatlatijn hypocrita 'toneelspeler; huichelaar', ontleend aan Grieks hupokritḗs 'toneelspeler; veinzer', afleiding van het werkwoord hupokrī́nesthai 'een rol spelen (i.h.b. in een dialoog); huichelen', oorspr. 'antwoorden' en gevormd uit hupo- 'onder', zie hypo-, en krī́nein 'schiften, oordelen, beslissen', verwant met Latijn certus 'zeker', zie certificaat, en wrsch. ook met rein.
De Latijnse en Griekse betekenissen van het zn., die onder een noemer gebracht kunnen worden als 'iemand die tijdelijk een ander karakter aanneemt dan dat van hemzelf', zijn neutraler dan de betekenis in de moderne talen; daar is duidelijk sprake van een negatieve eigenschap, waarbij de nadruk ligt op bewuste voorwending van positieve eigenschappen. Deze betekenisverschuiving is overigens al Oudfrans.
Als bn. is hypocriet nog jong. Eerder fungeerde als bn. de afleiding hypocritisch [1557; WNT], nog tot in de 20e eeuw in de woordenboeken.


  naar boven