1.   gauw bw. 'vlug'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. 'vlug, snel' in het bw. gālīco 'snel': gālīco scutton sulun imo 'haastig zullen zij op hem schieten' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. van torne ga 'snel toornig, opvliegend' [1220-40; CG II, Aiol], weest niet te ga 'wees niet te snel' [1340-60; MNW-R], een gouwe dief 'een snelle dief, een gauwdief' [1350-1500; MNW sulc], daarnaast ook de bijwoorden ghalike 'snel, onmiddellijk' en ghalinghe 'id.' [beide 1300-25; MNW-R]; vnnl. waren ... hemluyden viel te gau 'waren hen veel te snel af, waren hen voor' [1577; WNT potboef], gauw 'geslepen; snel' en gay 'snel, onmiddellijk' [1599; Kil.], trossen gaeuw en vlugh 'plukken snel en vlug' (gezegd van druivenplukkers) [1620; WNT trossen I], gaeuw verstand 'snel verstand, goed begrip' [1641; WNT wreed]. Tot in het Vroegnieuwnederlands werd het woord zowel bijvoeglijk als bijwoordelijk gebruikt. Wanneer precies het bijwoordelijk gebruik de overhand heeft gekregen, is niet helemaal duidelijk.
NEW en FvW menen dat de vorm gauw naast is ontstaan naar analogie van de verbogen vormen blauwe naast blā, zie blauw, en grauwe naast grā, zie grauw; ook in het Middelnederduits komt gauwe, gouwe voor naast ga.
Os. (bw.) gāhun, gāhliko (nnd. gai en gau); ohd. gāhi (nhd. jäh); ofri. in gālik (nfri. gauw; Noord-Fries gau).
Verdere herkomst onduidelijk. Een mogelijke herkomst van het Germaanse woord is een vorm met voorvoegsel, bijv. ohd.*ga-āhi; de vorm zonder voorvoegsel gaat dan terug op pie. *h1ōḱu-. Ook is gedacht aan aansluiting bij de wortel pie. hei- 'druk bewegen, (aan)drijven' (IEW 424-425); de Oudnederlandse, Oudsaksische en Oudhoogduitse vormen met -h- zouden kunnen wijzen op een pgm. *gēha, dat dan weer verwant kan zijn met hēi. Verwantschap met de wortel van gooien is ook wel geopperd.
Een volksetymologische vervorming van ga- is te vinden in geeuwhonger.
gauwdief zn. 'handige dief, schurk'. Mnl. een gouwe dief [1350-1500; MNW sulc]; vnnl. gouwe dief [1634; WNT]. nnl. gauwdief 'vlugge, behendige dief; geslepen dief, schurk, deugniet' [1912; Kuipers]. Gevormd uit gauw en dief.
Literatuur: M. de Vries (1871), 'Woordverklaring', in:Taal- en Letterbode 2, hier 270-277; Karl Regel (1885), 'Ein Fragment einer unbekannten Handschrift von Gelres Wapenboeck', in: TNTL 5, hier 32-33


  naar boven