|
591. |
boegseren ww. 'een schip voorttrekken' categorie: geleed woord, uitleenwoord, volksetymologie Vnnl. boechseerden (infinitief) [1567; Nomenclator], boegseerden, boechtseerden (infinitief) 'een schip met sloepen voorttrekken' [1577; Muller], (visschen) boucksarden 'al roeiend voorttrekken en aan wal of aan boord brengen' [1617; WNT]; nnl. boegse(e)ren 'slepen over water' [1860-65; WNT], 'een persoon op sleeptouw nemen' [1871; WNT]. Onder invloed van het niet verwante zn. boeg volksetymologisch gevormd uit een ouder *boesjaren, dat was ontleend aan Portugees puxar 'trekken' < Latijn pulsāre 'stoten, (voort)drijven'. De -d- in de oudste vindplaatsen is opmerkelijk. In het Vroegnieuwnederlands zijn spellingen geattesteerd als boucheren, boesjaarden (Muller); de oudste Duitse attestaties zijn buxireten [1627] en boucheren [1629]. De onder invloed van boeg ontstane vormen als boegseerden, boechtseerden zijn jonger. Aan het Nederlands ontleend zijn o.a.: Fries boechsearje [1831]; Duits bugsieren; Deens bugsere; Zweeds bogsera; Russisch buksirovát', alle met dezelfde betekenis. Literatuur: Van der Meulen 1954, 125; J. Muller (1891) 'Boegseren', in: TNTL 10, 294 e.v Fries: boechsearje
|
592. |
boegspriet zn. 'schuine ra aan voorsteven' categorie: geleed woord, uitleenwoord Vnnl. boechspriet 'schuin omhoog uit de voorsteven stekende ra' [1521; MNHWS]. Gevormd uit boeg en spriet. Mnd. bughspret [1465], baghspret, bogspret (nnd. bugspriet); nhd. (< mnd.) Bugspriet; nfri. boechspriet [1835; WFT]; me. bouspret [13e eeuw] (vne. bou-spritte [1500]; ne. bowsprit); nde. bugspryd; nzw. bogspröt. De samenstelling is in het Nederlands of het Nederduits ontstaan en dus wrsch. niet in het Engels, waar bow 'boeg' pas in 1626 geattesteerd is en waar talloze varianten als boresprit, boldsprit erop wijzen dat het verband met bow 'boeg' niet werd begrepen. Bowsprit is in het Engels voor 1590 ook slechts enkele malen geattesteerd. Het Deens en het Zweeds hebben het woord wrsch. ontleend aan het Nederduits, andere talen wrsch. aan het Nederlands: Frans beaupré; Italiaans bompresso; Spaans baupres; Portugees garupés. Voor Oudfrans bosprete [1350] wordt ook ontlening via het Middelengels voorgesteld; de huidige vorm beaupré [1516] is ontstaan onder invloed van de vormen beau 'schoon, mooi' en pré 'voor'. Fries: boechspriet
|
593. |
boeien categorie: geleed woord Zie: boei 1
|
594. |
boeier zn. 'klein plezierjacht' categorie: geleed woord, uitleenwoord Mnl. in de samenstelling boyerscip 'klein zeilschip' [1477; MNHWS]; vnnl. boeyer 'klein koopvaardijschip' [1514; MNW]; nnl. 'klein plezierjacht' [1775-1800; WNT]. Mogelijke een afleiding van het werkwoord boeien 'een scheepsboord met planken ophogen' (mnl. boeyen [eind 14e eeuw; MNW]), waarbij de planken met boeien werden vastgesjord, zie boei 1. Het achtervoegsel -er heeft hier dan een passieve betekenis, zoals bijv. in achterlader. Bij de vorming was wrsch. ook sprake van invloed van scheepsnamen op -er als botter, logger, driedekker, tweemaster. Mnd. bojer(t) 'schip met mast'; nhd. Bojer; nfri. boeier 'plezierjacht' [1835; WFT]. Engels boyer [midden 16e eeuw] is aan het Nederlands ontleend. Fries: boeier
|
595. |
boeken ww. 'te boek stellen; reserveren' categorie: geleed woord, leenbetekenis Nnl. boeken 'te boek stellen' [1704; HvH], 'in een koopmansboek opschrijven' [1717; WNT], 'reserveren' [1976; Dale]. Afleiding van het zn. boek. De jonge betekenis 'reserveren, zich inschrijven', meestal in de context van reizen, overnachtingen etc., is ontleend aan het Engels, dat deze betekenis van het werkwoord book al vanaf de 19e eeuw [OED] kent. Fries: boeke, boekje
|
596. |
boekhouden ww. 'de (financiële) administratie behouden' categorie: geleed woord Vnnl. boeck houden oft int schrifte ende register stellen aldatter ghedaen is [1579; WNT register I]. Gevormd uit boek en houden in de betekenis 'bijhouden'. ◆ boekhouder zn. 'hij die de (financiële) administratie bijhoudt'. Vnnl. boechoudere 'hij die een register bijhoudt' [1517; MNHWS]. Nomen agentis bij boekhouden. ◆ boekhouding '(financiële) administratie'. Nnl. boekhouding 'id.' [1865; WNT toekijken]. Afleiding met -ing van boekhouden.
|
597. |
boekhouder categorie: geleed woord Zie: boekhouden
|
598. |
boekhouding categorie: geleed woord Zie: boekhouding
|
599. |
boekmaag zn. 'derde maag van een herkauwer' categorie: geleed woord Nnl. boekmaag [1855; WNT Aanv.]; eerder ook boek 'boekmaag' [1599; Kil.], boekpens 'id.' [1769-1811; WNT]. Samenstelling uit boek en maag 1. De benaming gaat terug op de vergelijking van de talrijke vliezen van deze maag met de bladen van een boek. Vergelijkbaar zijn oudere of gewestelijke benamingen als: souter, letterlijk 'psalmboek', bibel (Friesland) [1935], menigvold (Groningen), en in het Duits Buch, (Rind)psalter, Mannigfalt. Fries: boekmage
|
600. |
boekstaven ww. 'op schrift stellen' categorie: geleed woord Mnl. boecstaven 'spellen' [1477; Teuth.]; vnnl. boeck-stauen [1599; Kil.]. Al eerder als zn.: onl. buocstaf 'letter' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. boecstave, -staef; vnnl. boeckstaf, oft letter, als ABC [1573; Thes.]. Afleiding van het inmiddels verouderde zn. boekstaaf 'letterteken', samengesteld uit boek en staaf, staf. Als zn: os. bōkstaf; ohd. buohstab [8e eeuw]; oe. bōcstæf; on. bókstafr (nzw. bokstav 'letter'); < pgm. *bōk-staba- 'Latijnse letter' uit pgm. *bōk- 'letterteken, toverteken, lotsteken', en *staba- 'staafje'. Deze aanduiding stond tegenover *rūn-staba-, waarmee een rune werd aangeduid. De mnl. vorm gaat evenals os. bōkstabo; mhd. buochstabe (nhd. Buchstabe) terug op pgm. *bōk-staban-, een afleiding bij *bōk-staba-. De oorspr. betekenis is dus 'toverstaafje, lotsstaafje', dat ten behoeve van bezwering of heilwensen van lettertekens werd voorzien. Zo werden bijv. taxusstaafjes met runentekens beschreven; de taxus was een heilige boom. In de Keltische talen bestaat een vergelijkbaar woord: Welsh coelbren uit coel 'teken, voorteken' en bren 'hout'; Welsh crann betekent 'hout' en 'lot'. Verder ook Sanskrit bhájati 'hij deelt toe', bhaga- 'bezit, rijkdom'; Avestisch baga 'deel, lot, geluk' < pie. *bheh2g (IEW 107). Literatuur: E. Ebbinghaus (1982) 'The Book and the Beech Tree', in: General Linguistics 22, 99; Seebold 1981, 291-292 Fries: boekstaverje
|
< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
naar boven
|