1.   toupet zn. 'haarstukje'
categorie:
leenwoord
Nnl. toupet 'haarlok' in na dat zy eerst door ... een kamenier haar toupet heeft laten opzetten, pomadeeren en poeijeren 'nadat ze eerst door een kamenier haar kuif heeft laten opkammen, met pommade bewerken en poederen' [1732; iWNT], valsch toupet '(kunstmatig) haarstukje' in door een valschen toupet boven een paar zeer blozende wangen rond te dragen [1840; iWNT], toupet "kuif; pruikje" [1864; Calisch].
Ontleend aan Frans toupet 'kuif, haarlok' [ca. 1140; TLF], verkleinwoord van Oudfrans top 'id.' [ca. 1130; Rey], dat ontleend is aan Frankisch *top 'kruin, haarlok', hetzelfde woord als Nederlands top.
De betekenis '(kunstmatig) haarstukje', meestal in de verkleinvorm toupetje, is een verkorting van vals toupet, letterlijk 'valse haarlok'. De verkorting kon zich in het Nederlands handhaven, omdat de oorspr. betekenis 'haarlok' in de 19e eeuw verouderde, in elk geval in de Noord-Nederlandse standaardtaal. In het Frans wordt voor 'haarstukje' meestal faux toupet, letterlijk 'vals haarstuk', ook wel postiche gebruikt, maar daarnaast hanteert men ook wel de verkorting toupet [1857; TLF], die dus ook de bron van het Nederlandse woord kan zijn.
Hetzelfde Franse woord werd eerder al in het Nederlands overgenomen in de vorm toppet 'hoofdtooi', dat wrsch. heeft geleid tot pet 'hoofddeksel'. Vandaar de familienaam Topet, Toppet(s), bijv. in Hulst: Symonis Toupets [1330; Debrabandere 2003].
Fries: tûpet


  naar boven