1.   ingewanden zn. mv. 'spijsverteringsorganen'
categorie:
geleed woord
Mnl. ingewanden 'inwendige organen in de buik' [1315-35; MNW-R], inghewant [1339; MNW-R], van den ingewande tesamen [1351; MNW-R], inghewant 'organen (hart, longen, lever) in een dierenlichaam' [ca. 1440; Harl.], in sijn buuc een wonde, dat daer sijn ingewant uutliep [1458; MNW-P].
Gevormd uit in en Middelnederlands gewant 'doek, gewaad, gerei; kleding, uitrusting', een afleiding van winden 'draaien'. De betekenis is dus 'dat wat zich binnen de bekleding bevindt'.
Mnd. ingewant, ingewāt. Mhd. (in)geweide (nhd. Eingeweide) is een afleiding van een wortel die verwant is met winden, waarbij ook Duits Weide 'wilg', Latijn vīscera 'ingewanden'; bij de wortel pie. *wei- 'winden, draaien'; en zie ook gewei.
In het Middelnederlands bestonden diverse synoniemen van dit woord. Ouder dan ingewanden zijn onder meer ingewede, zoals in si at vorschen ocht padden darme ocht van serpenten dyngewede verslant 'ze at kikker- of paddendarmen of verslond slangeningewanden' [1276-1300; CG II, Kerst.] en (in)geweide [beide 1300-25; MNW-R], gheweyde [1390-1400; Rijmkroniek], die overeenkomen met de Hoogduitse vormen. Andere synoniemen zijn onder meer ghewade [1328-50; Rijmkroniek, ander handschrift] en ghewande [1380-1425; MNW-R], inghewade 'gedarmte' [ca. 1440; Harl.], een vorm die overeenkomt met Nederduits ingewant.


  naar boven