1.   deelnemen ww. 'meedoen, deel hebben aan; meeleven'
categorie:
geleed woord, leenvertaling
Mnl. in het zn. deelnemers (mv.) 'rechthebbenden (op de erfenis)' [1278; CG I, 415]; nnl. deel in te nemen (in een gesprek) 'deel aan te hebben, aan mee te doen' [1732; WNT], deel neemt in de belangen van anderen 'meeleeft, meevoelt met de belangen van anderen' [1784-85; WNT].
Gevormd uit deel en nemen, dus letterlijk 'een aandeel hebben in, zijn gedeelte aanvatten', waaruit dan ook kan ontstaan de betekenis 'een aandeel hebben in wat een ander aangaat, met hem meevoelen'. Zeer wrsch. is dat mnl. deel nemen een leenvertaling is van Latijn participere, letterlijk 'deel nemen', zie participeren. Ook het Oudhoogduits kent reeds teil neman 'deel nemen', als leenvertaling van het Latijnse werkwoord.
deelname zn. 'het deelnemen, het meedelen'. Nnl. deelname 'het meedoen' [1886; WNT Supp. arm I], 'het krijgen van zijn deel' [1904; WNT vijf I]. Gezien de late verschijning in het Nederlands waarschijnlijk niet gevormd met ablaut bij deelnemen, maar ontleend aan Duits Teilnahme 'id.' evenals landname 'het in bezit nemen van land', het enige andere woord in het Nederlands dat bestaat uit zn. + -name. Zie ook toename. ◆ deelneming zn. '(blijk van) medeleven'. Nnl. tedere deelneeming 'teder meeleven, meegevoelen (bij rampspoed)' [1785; WNT], afleiding met -ing van deelnemen.


  naar boven