1.   hocus-pocus zn. 'toverformule; goochelarij, geheimzinnig gedoe'
categorie:
klankwoord
Vnnl. ocus bocus 'toverkunsten' [1644; WNT]; okus bokus 'goochelaar' [1669; WNT].
Herkomst onverklaard. Van de West-Europese talen heeft het Duits wrsch. de oudste schriftelijke attestatie: onzeker is het jaartal 1575 [Pfeifer] van Hocus Pocus 'tovenarij', verder Ox box als toverspreuk [1628; Pfeifer]. Het Engels heeft in 1624 en 1625 [OED] hocas pocas resp. hokos pokos als aanduiding voor een goochelaar, en in 1632 hocus-pocus als toverformule en als eigennaam in een boektitel. De klassieke uitleg is dat hocus-pocus een verbastering is van de Latijnse uitspraak bij het avondmaal hoc est corpus (meum) 'dit is mijn lichaam' (Lucas 22:19). In een Duitse bron uit 1563 [Pfeifer] is al de pseudo-Latijnse, door rondtrekkende studenten gebruikte toverformule Hax, pax, max, deus adimax opgetekend, waar de jongere woorden heel goed varianten van kunnen zijn. Van deze formule zijn de betekenis en oorsprong echter net zo onduidelijk.
Van de Nederlandse nonsens-uitbreiding hocus-pocus (pilatus) pas is de herkomst evenmin te achterhalen. Volstaan kan worden met de constatering dat het in alle culturen voorkomt dat nonsens-versjes tot nonsens-uitbreidingen leiden, zie bijv. ook de bovengenoemde oude Duitse vindplaats met deus adimax.


  naar boven