1.   kunst zn. 'bekwaamheid, vaardigheid; creatieve uiting; namaak'
categorie:
geleed woord
Onl. kunst 'wijsheid, bekwaamheid' in mit hiro kunste 'met hun bekwaamheid' [ca. 1100; Will.]; mnl. kunst, cunst 'kennis, het kennen' in die kunst van ghesteliken saken 'de kennis van geestelijke zaken' [1265-70; CG II], 'bekwaamheid, vaardigheid' in der const di nyman en can gheleren 'de vaardigheid die niemand kan leren' [1265-70; CG II], 'vak, ambacht' in conste van ghietene 'de kunst van het gieten' [1340-60; MNW-R], 'wetenschap' in .vij. ... conste gheheten liberale 'zeven zogenaamde vrije kunsten' [1340-60; MNW-R], swarte consten 'zwarte kunsten, toverij' [1400-50; MNW stake]; vnnl. kunst 'voortbrengsel van menselijke vaardigheid, kunstwerk' in daerse alderhande cunst op wercken 'waar ze allerlei versieringen op schilderen' [ca. 1509; WNT], kunstje 'een enkele uiting van bekwaamheid, kunstige handeling' in dat zou een kunsjen wesen, daer ick wel een duyt aen wou versien '... waar ik wel een duit voor over zou hebben om het te zien' [1612; WNT loop I], 'menselijke vaardigheid i.t.t. de natuur' in noch volgens de Kunst, noch volgens de natuur [1661; WNT]; nnl. hy ... bemint de fraaye kunsten [1770; WNT Aanv. idool], schoone kunsten [1778; WNT].
Os. cunst, cust (mnd. kunst, door ontlening nzw. konst); ohd. kunst (nhd. Kunst); ofri. kunst (nfri. keunst); alle oorspr. 'wijsheid, kennis', < pgm. *kun-sti-, West-Germaanse afleiding van *kunnan-, zie kunnen.
Mnl. conste 'het kennen, kennis' was aanvankelijk een abstract woord bij mnl. connen (zie kunnen) in de oorspr. betekenis 'weten, kennen', zoals bijv. komst bij komen. Onder invloed van connen 'in staat zijn' kreeg ook conste de betekenis 'bekwaamheid' en sinds de 14e eeuw bij uitbreiding vooral 'vak, ambacht' en 'wetenschap', meestal in combinatie met een werkwoord. Het fungeerde veelal als vertaling van Latijn ars. In deze laatste betekenis is conste en vnnl. const/kunst in het Nieuwnederlands geheel vervangen door -kunde en wetenschap.
Bij kunst staat de menselijke vaardigheid centraal, in contrast met de natuur, zie de attestatie uit 1661. Hieruit ontstond het productieve gebruik van kunst- 'namaak, niet natuurlijk' in samenstellingen als kunstgrot [1807; WNT], kunstbemesting [1846; WNT], kunstlicht [1866; WNT], kunststof 'kunstmatig vervaardigd materiaal' [1912; NRC]. Ten slotte heeft het woord kunst zich als collectief gespecialiseerd tot 'het werk van schilders, beeldhouwers, musici enz.', als verkorting van wat men de fraaie of schone kunsten noemde. Deze betekenis is wrsch. in het Duits ontstaan en door het Nederlands overgenomen.
Fries: keunst


  naar boven