1.   linguïst zn. 'taalkundige'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. linguist 'taalkundige' [1824; Weiland].
Internationaal neologisme. Engels linguist, Frans linguiste en Duits Linguist zijn al in de 16e of 17e eeuw geattesteerd. Deze zijn gevormd met het achtervoegsel -ist bij Latijn lingua 'tong; spraak, taal', verwant met tong. Oorspr. betekende het woord veelal 'talenkenner'.
Fries: linguist


  naar boven