1.   lingerie zn. 'onderkleding voor vrouwen'
categorie:
leenwoord
Nnl. lingerie "linnenhandel; waschkamer" [1847; Kramers], 'linnen kledingstukken (i.h.b. onderkleding)' [1887; Navorscher, 369], lingerie-magazijnen, lingerie-winkel [beide 1889; Groene Amsterdammer], lingerie 'linnengoed, inz. voor dames' [1950; Van Dale].
Ontleend aan Frans lingerie oorspr. 'linnenhandel, linnenwinkel' [voor 1320; Rey], later ook 'linnengoed' [1552; Rey], later beperkt tot 'damesondergoed' [1844; Rey]. Het woord is afgeleid van linge 'linnengoed', zelfstandig gebruik van Oudfrans linge 'van linnen', ontwikkeld uit Latijn līneus 'id.', afleiding van līnum 'vlas', verwant met het eerste lid van lijnzaad.
Frans lingerie was aanvankelijk alleen de aanduiding voor een winkel waar men allerlei linnengoed verkocht. Deze betekenis is in het Nederlands alleen in woordenboeken geattesteerd. Het woord ging in het Frans, en door ontlening in het Nederlands, over op de verkochte waren. Het hoofdproduct van de lingeriewinkel werd algauw damesondergoed, meer in het bijzonder 'mooi, geraffineerd en sexy damesondergoed'.
Fries: linzjery


  naar boven