1.   pil 1 zn. 'geneesmiddel, voorbehoedmiddel'; (NN) 'dokter'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. pille 'bolletje geneeskrachtige stof' in dese pillen die de zieke sal houden onder sine tonge [1351; MNW-P], pillen also groet alse ene erwete [1351; MNW-P], maecter af pillekine 'maak er pilletjes van' [1351; MNW-P]; vnnl. pil, pille 'geneesmiddel', ook overdrachtelijk in een bitter pille 'iets onaangenaams' [1567; WNT], ook nog 'bolletje of balletje van niet-medicinale stof' in Pillen, platte Koekjes, Balletjes [1666; WNT plat III], Taback ... hiervan maeckense Pillen [1682; WNT]; nnl. pil ook 'iemand die met pillen omgaat, geneesheer, apotheker' in weergasche Pil 'jij dekselse pillendraaier' [1865; WNT], de pil, ik bedoel de scheepsdokter [1881; WNT], 'anticonceptiepil' in tegen alle reclame voor de pil [1964-65; Reinsma 1975], 'bolletje in sommige soorten textiel' [1976; Van Dale].
Ontleend aan middeleeuws Latijn pilla 'pil, balletje', nevenvorm van klassiek Latijn pilula 'balletje, bolletje, pil', het verkleinwoord van pila 'bol van stof, met haar gevulde bal', verwant met pilus 'haar, draadje', zie pool 2. De betekenis 'bolletje' is wrsch. sinds het Vroegnieuwnederlands blijven bestaan. Zie ook pil 2.
Bij de betekenis 'dokter, apotheker' heeft mogelijk ook een rol gespeeld dat een geleerde wel pil werd genoemd, als verkorting van pilleus, een verwijzing naar de pilleus quadratus, de vierkante vilten doctorshoed (Van Veen 1987).
Literatuur: P.A.F. van Veen (1987), Sprekende getuigen. Over de herkomst van onze woorden, Baarn
Fries: pil(le)
2.   pil 2 zn. 'dikke boterham; lijvig boekwerk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. pille 'klomp deeg' [1599; Kil.]; nnl. pil 'dik stuk voedsel' in drie van zulke pillen in je maag [1896; WNT], twee pillen van boterhammen [1909; WNT], 'dik boek' in een lijvige pil [1976; Van Dale].
Hetzelfde woord als pil 1. Een pil kon een balletje of klontje zijn van allerlei grondstoffen, en ook een grotere ronde of bijna ronde klomp van iets; dat laatste was vaak een flinke homp brood, een dik stuk kaas enz., en uiteindelijk, wrsch. bij vergelijking met een dikke boterham, ook een dik boek.
Fries: pil(le)


  naar boven