1.   scharensliep zn. 'slijper van scharen, messen e.d.'
categorie:
geleed woord
Nnl. schaarslijper [1829; Martin schaer]; de jeugdige scharensliep (titel uit een verhalenbundel van W.C. Noack) [ca. 1850; Picarta].
Samenstelling van schaar 1 en een oud nomen agentis bij slijpen, waarin echter de oorspr. lange -ī- geen diftongering tot -ij- heeft ondergaan. Wrsch. is het woord afkomstig uit een dialect, of is de diftongering tegengehouden omdat het oorspr. een uitroep betrof: volgens het WNT gaat het woord namelijk terug op de uitroep waarmee scharenslijpers hun komst aankondigden.
Fries: skjir(re)sliper, skearsliper


  naar boven