1.   scharen ww. 'bij elkaar opstellen'
Mnl. scaren 'groeperen, ordenen, in groepen verdelen' in Die coninc scarde sijn herre 'de koning stelde zijn leger op' [1285; VMNW]; nnl. vaak wederkerend zich scharen bij/onder 'zich opstellen bij, zich aansluiten bij' in Een feestrij ... schaart zich om den gulden pronk Van 't vorstlijk eeremaal [1791; iWNT], nooit schaarde ik mij onder hunne standaarden 'nooit koos ik hun partij' [1793; iWNT].
Afleiding van schaar 2 'menigte'.
Fries: -


  naar boven