1.   beige bn. 'zandkleurig'
categorie:
leenwoord
Nnl. beige (zn.) 'stof van ongeverfde wol' [1886; Kramers], beige (zn.) 'zekere kleur' [1897; WNT Aanv.], (bn.) 'zandkleurig' [1914; WNT Aanv.].
Als zn. en bn. ontleend aan Frans beige 'zandkleurig; ongekleurd, ruw (van wol)', ouder bege [1220; Rey] en baige [1348; Rey], ontleend aan Italiaans bombagia 'katoen', zie bombazijn en bombast, waarbij de eerste lettergreep is weggevallen. Dat laatste kan gebeurd zijn omdat de meeste kleurnamen in het Frans kort zijn: rouge, noir, blanc, bleu, vert etc. (het Italiaanse bn. bigio 'grijs' is overigens een soortgelijke verkorting van Latijn bombyceus 'zijden'). Een minder wrsch. hypothese is dat beige een geoniem is, uit Latijn baeticus 'uit de provincie Baetica (in Zuid-West-Spanje) afkomstig', oorspr. als aanduiding voor 'wol uit Baetica', daarna voor 'ongekleurde wol'; de klankontwikkeling is dan echter problematisch. Bovendien is beige oorspr. vooral geattesteerd in het noorden van Frankrijk.
Fries: bêzje


  naar boven