1.   domino 1 zn. 'spel'
categorie:
leenwoord
Nnl. Domineespel 'zeker spel' [1769-1811; WNT], domino 'id.' [1837; WNT hartstocht].
Ontleend aan Frans domino 'zeker spel' [1771; Rey]. De verklaring van de naam is niet zeker. Volgens sommigen zou de naam teruggaan op domino, datief en ablatief van Latijn dominus 'heer'; dit was dan de aanduiding voor degene die het eerst al zijn stukken had opgesteld of die het spel had gewonnen. Een andere verklaring denkt aan de kleur van de stenen, zwart met witte stippen en zoekt daarom verband met domino 'zwarte mantel', zie domino 2. De oudste dominostenen hadden echter een witte (ivoren) voorzijde met zwarte stippen, en een zwarte (ebbenhouten) rug; het zou dan deze zwarte rug zijn die deed denken aan de zwarte (priester)mantel.
Het spel werd in Nederland uit Frankrijk geïmporteerd aan het eind van de 18e eeuw: "En er is, nog onlangs zelfs een nieuw spel gebooren, welks uitvinding veelal den Predikanten toegeschreeven word, en dat althans den naam van het Domineespel draagt" [1769-1811; WNT]. Het spel zou uit Italie stammen; Italiaans domino 'zeker spel' is echter pas 1830 aan het Frans ontleend [BDE].
domino-effect zn. 'kettingreactie als van vallende dominostenen'. Nnl. domino-effect 'id.' [1984; Dale]. Samenstelling met effect. ◆ domino-theorie zn. 'theorie dat iets een domino-effect zal hebben'. Nnl. domino-theorie 'id.' [jaren 1950; Nierop 1976]. Ontleend aan Engels domino theory, samenstelling van domino 'dominospel' en theory, zie theorie. De term is bedacht door de Amerikaanse diplomaat John Foster Dulles om aan te geven dat als één land in Zuidoost-Azië (Vietnam) communistisch zou worden, heel Azië zou volgen.


  naar boven