1.   kappertje zn. 'bloemknop van de kapperstruik (Capparis spinosa)'
categorie:
leenwoord
Vnnl. cappers hebben macht den appetijt te stercken [1511; Herbarius i.D.]; nnl. vooral het verkleinwoord kappertjes (mv.) [1858; WNT water].
Ontleend aan Italiaans cappero 'kapper(tje)' [1340; Battaglia], ontwikkeld uit Latijn capparis 'id.', dat is ontleend aan Grieks kápparis 'id.'. Het Griekse woord is ook ontleend, maar onzeker is aan welke taal. Het Perzisch heeft kabar, het Arabisch qabbār, waaruit met het lidwoord al Spaans alcaparra 'kappertje'. Via Frans câpre (met app > āp) zijn o.a. Engels caper en Duits Kaper ontleend, maar ook in deze talen kwamen in het verleden rechtstreeks op het Italiaans of Latijn geïnspireerde vormen met capp- voor.
De kapperstruik is een inheemse plant in Zuid-Europa en wordt gekweekt om de bloemknopjes, die nog voordat zij uitkomen worden geoogst en als smaakmaker voor azijn en sauzen worden gebruikt. In het Nederlands is het woord wrsch. rechtstreeks met de handelswaar meegekomen.


  naar boven