1.   buil 2 zn. 'papieren zak'
categorie:
verkorting
Vnnl. in een bultgen inden pot gedaen 'in een builtje in de pot gedaan' [ca. 1506; Braekman].
Gesyncopeerde vorm van buidel, dat daarnaast (met betekenisdifferentiatie) bleef bestaan.
builen ww. 'bloem zeven'. Mnl. budelen, buydelen, bulen 'door een zak van een of andere stof zeven', bijv. in Wit tarwenbroet gebudelt 'wit, gebuild tarwebrood' [1351; MNW budelen], clene pulverizeren ende budelen doer een sindael 'fijn verpulveren en zeven door een doek van fijne stof' [ca. 1460; MNW budelen], van den alreschoensten ghebuelden mele 'van het allerfijnste gebuilde meel' [1488; MNW budelen]. Afleiding van buil. Ook mnd. budelen; mhd. biuteln (nhd. beuteln).
Literatuur: W. Braekman (1975) 'Medische en technische Middelnederlandse recepten', in: Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde III-40, Gent
Fries: - ◆bûlje


  naar boven