|
1. |
grill zn. 'braadrooster' categorie: leenwoord Nnl. grill 'braadrooster' [1937; ter Laan], grilloven 'oven met ingebouwde braadroosterinstallatie' [1940; WNT Aanv.], voor het bakken, roosteren, gratineren en grilleren van vlees kan tevens worden gebruik gemaakt van een grill [1954; WNT Aanv.]. Ontleend aan Engels grill 'toestel om op te roosteren' [1907; OED], eerder al 'braadrooster op vuur' [1685; OED], ontleend aan Frans gril 'braadrooster' [1393; Rey], naast grille 'hek, rooster, traliewerk' (ouder greille [1372; Rey], graïlle [ca. 1200; Rey], gradilie 'rooster, traliewerk, folterwerktuig' [eind 10e eeuw; Rey]) < Latijn crāticula 'roostertje, braadroostertje', verkleinwoord van crātis 'vlechtwerk, mandenwerk', waarvan ook krat, misschien verwant met hor. ◆ grille zn. 'rooster voor radiateur van auto'. Nnl. griel 'rooster waarover papiermassa loopt bij de productie van papier' [1897; WNT Aanv.], grille 'tralie, rooster' [1847; Kramers], 'rooster, traliewerk, dat een (raam)opening afsluit' [1923; WNT Aanv.]. Ontleend aan Frans grille 'hek, rooster, traliewerk' [1372; Rey], en dus hetzelfde woord als het hierboven behandelde grill. ◆ grill(er)en ww. 'roosteren op of onder een grill'. Nnl. grilleren 'op een rooster braden' (naast 'van traliewerk voorzien') [1824; Weiland], deze ovens worden gebruikt voor het grilleren (roosteren) van vlees [1951; WNT Aanv. grill], grillen [1961; van Dale]. De oudste vorm grilleren is ontleend aan Frans griller 'roosteren, braden op een rooster' [ca. 1200; Rey], afleiding van grille. Recent is de nevenvorm grillen, inheemse afleiding van het zn. grill.
|
naar boven
|