1.   harder zn. 'baarsachtige vis uit de familie Mugilidae'
categorie:
substraatwoord
Mnl. hardere 'vissoort' in item van achte harderen x sol 'en verder acht harders voor 10 schellingen' [1286; CG I, 1173], ook herder [1350-1400; MNW].
Nhd. Harder 'id.' is via het Nederduits ontleend aan het Nederlands. Verwant is alleen oe. heardhara.
Op grond van de Oudengelse vorm beschouwt NEW dit woord als een samenstelling met een eerste lid hard. Het tweede lid wordt door Boutkan (2000) gelijkgesteld met de substraatwortel pgm. *har-/*hēr- zoals die voorkomt in haring, misschien in haai, en zonder Germaanse klankverschuiving wellicht ook in karper. Boutkan verwerpt bovendien de identificatie van het eerste lid met hard en beschouwt harder als ontstaan uit een reduplicerende formatie *har-d- + *har-, met een dentaalsuffix -d-, zoals wel vaker voorkomt in Noord-Europees substraatmateriaal, zie bijv. maagd.
De Middelnederlandse vorm herder is secundair: a/e-variatie vóór r + dentaal was een bekend verschijnsel, zie bijv. hart.
Literatuur: D. Boutkan (2000), 'Pregermanic Fishnames: III. A new etymology of herring', in: ABäG 53, 1-6


  naar boven