|
1. |
grabbelen ww. 'graaien' categorie: intensiefvorming of frequentatief Mnl. (si) begonsten mi ... te grabbelen bider kelen 'ze begonnen mij naar de keel te graaien' [1486; MNW]; eerder al het niet-frequentatieve grabben in grypen, grabben, rapen 'grijpen, grissen, pakken' [1477; Teuth.] en daarnaast grapen in grypen ende grapen 'grissen en graaien' [1450-1500; MNW grapen] met het frequentatief grappelen. Frequentatief bij mnl. grabben 'grijpen'. Ook Nederduits grabbelen. Mnl. grabben en grapen zijn verwant met mhd. grappen 'tasten', oe. græppia 'grijpen' (ne. grab < mnl.), oe. grāpia (ne. grope 'tastend grijpen'); on. grapa 'graaien'. Er bestond ook een mnl. ww. grobben 'bijeen grijpen', met frequentatief grobbelen; verwant met me. gruben 'opgraven' (ne. grub 'graven'). Verwant met: Sanskrit agrabhat 'hij greep'; Litouws grabas 'gewiekst, diefachtig'; Oudkerkslavisch grabiti 'roven' (Russisch grábit'); bij de wortel pie. *ǵhrebh- (IEW 455). Die wortel heeft ook een variant *ǵhreib- (IEW 457-8), wat met de andere ongebruikelijke varianten wijst op herkomst uit een substraattaal; zie verder bij grijpen.
|
naar boven
|