1.   poepen 2 ww. (BN) 'geslachtsgemeenschap hebben'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland, volksetymologie
Vnnl. poppen 'koesteren, strelen' in Hij ... popte met de sinnen [1620; iWNT poppen II], 'geslachtsgemeenschap hebben' in daer Paris met de Nimph Oenone heeft ghepopt [1620; iWNT poppen II], Dat hij met de voornoemde Dieuwertje "gepopt ofte geboeleert heeft" '... geneukt of overspel gepleegd heeft' [1654; iWNT poppen II]; nnl. poepen 'geslachtsgemeenschap hebben' [1921; iWNT].
Het woord gaat terug op poppen 'met poppen spelen, spelen' als afleiding van pop 1. Daaruit ontwikkelden zich de betekenissen 'koesteren, strelen' en 'het minnespel spelen, vrijen, neuken'. De overgang tot poepen is wrsch. het gevolg van volksetymologische associatie met poep 1 'achterste'.
Ook spelen heeft deze betekenis gehad, bijv. in mnl. dat sijn wijf met andren spele 'dat zijn vrouw overspel zou plegen' [1287; VMNW].
Fries: poepe


  naar boven