1.   welven ww. 'boogvormig maken; boogvormig zijn'
Mnl. welven 'overwelven, wentelen, wenden' in Dat welfdemen onder .i. glasin vat 'dat zette men onder een glazen stolp' [1285; VMNW]; vnnl. en nnl. gebruikt voor allerlei handelingen of toestanden die met een boogvorm te maken hebben, zoals in vnnl. Met gebogen knien ic voor u welve 'met gebogen knieën kniel ik voor u' [1567; iWNT].
Os. bi-hwelƀian; ohd. welben (nhd. wölben); oe. be-hwielfan (misschien ne. (over)whelm 'overweldigen' door verwarring met helm(et)); on. hvelfa (nzw. välva); alle 'welven, door een gewelf bedekken e.d.', < pgm. *hwalbijan-.
Mogelijk afgeleid van het zn. *hwalba- (oe. hwealf 'gewelf', on. hvalf 'id.'), of anders gevormd als een causatief bij het sterke werkwoord *hwelban- (mhd. walb 'hij welfde zich', on. holfinn 'gewelfd' (nno. kvelva, kvalv, kvolven 'kenteren')). Verder hoort bij deze werkwoordsstam nog got. hwilftrjōs 'doodskist'.
Verwant met: Grieks kólpos 'boezem', zie golf 2; bij de wortel pie. *kuelp- 'gebogen worden' (IEW 630). Het is onzeker of Oudpruisisch poquelbton 'knielend' hierbij hoort.
Fries: wulvje


  naar boven