1.   bel 2 zn. 'luchtblaasje'
categorie:
erfwoord
Vnnl. belle 'vruchtkegel aan de kop' [1523; MNHWS], 'luchtbel' [1576; WNT], belle 'bobbel, gezwel' [1599; Kil.], belle, bel 'aardbol' [1608; WNT]; nnl. bel (gewest.) 'gezwel', 'groot glas'.
Vermoedelijk gaat het om een (oorspr. misschien alleen Noord-Nederlandse) variant van bal 1, bol 1 (vergelijkbaar met mnl. bolle, bulle 'blaasje, rond voorwerp' [15e eeuw; MNW]).
belroos 'huidontsteking' (erysipelas). Nnl. [1701; WNT weegblad]. Samenstelling van bel in de betekenis 'gezwel' en roos 2.
Fries: bûl, bûle.


  naar boven