2181.   lest
categorie:
geleed woord, erfwoord
Zie: laat
2182.   letsel zn. 'verwonding'
categorie:
geleed woord
Mnl. letsel 'hinder, belemmering' in dat hier yemant letsel yegen porrede 'dat hier iemand een belemmering tegen veroorzaakte' [1318; MNW]; vnnl. 'schade, nadeel' in dat daer niemant letsel of gebreck by en hebbe 'dat niemand daar schade van ondervindt' [1617; WNT], 'schade aan het lichaam, kwetsuren' in sonder ... inconvenient, letsel of minckinghe 'zonder ongemak, verwonding of verminking' [1605; WNT].
Afleiding met het achtervoegsel -sel van letten in de oude betekenis 'hinderen, belemmeren'.
De oorspr. betekenis 'belemmering, hinder', die direct samenhangt met de toenmalige betekenis van het werkwoord, is verschoven naar een meer concrete betekenis 'schade aan het menselijk lichaam'. Het moderne begrip letselschade uit het verzekeringswezen is dus etymologisch beschouwd een tautologie.
Fries: letsel
2183.   letten ww. 'belemmeren, tegenhouden'
categorie:
geleed woord, erfwoord
Mnl. letten 'beletten, vertragen, belemmeren, (ver)hinderen' [1240; Bern.], dat bloet te lettene 'het bloed te stelpen' [1265-70; CG II], 'talmen, dralen' in no meer no min gelettet 'op geen enkele wijze gedraald' [1265-70; CG II], 'tegenhouden' in net dar soe die vlieghen mede let '(een) web waar ze vliegen mee vangt' [1287; CG II], 'zich ophouden, vertoeven, blijven' in doene woude hi daer niet langer letten 'toen wilde hij daar niet langer blijven' [1328-50; Rijmkroniek], 'in de gaten houden' in die ridders letten na hem 'de ridders hielden hem in de gaten' [1300-50; MNW-R], ghetrauwelic letten up u sake 'nauwgezet letten op uw zaak' [1350-1420; MNW].
Os. lettian 'hinderen' (mnd. letten); ohd. lezzen 'belemmeren, kwetsen' (nhd. verletzen 'kwetsen'); ofri. letta 'hinderen' (nfri. lette); oe. lettan 'hinderen' (ne. vero. let, nog wel als zn. 'hinder; gehinderde bal bij tennis e.d.'); on. letja 'weerhouden'; got. latjan 'tegenhouden'; < pgm. *latjan-, afleiding van *lata- 'traag', zie laat; de oorspr. betekenis was dus wrsch. 'vertragen'.
De oorspr. en in het Middelnederlands nog belangrijkste betekenis was 'belemmeren', net als in de andere Oudgermaanse talen. Deze betekenis bestaat nog in de vaste verbinding wat let je? 'wat houdt je nog tegen?', maar is verder overgegaan op de afleiding beletten. Het belemmeren kon plaatsvinden doordat iets of iemand een bepaalde positie innam; zo kon letten ook 'vertoeven, blijven' gaan betekenen. Daaruit ontstond ook de huidige, in het Middelnederlands nog weinig voorkomende betekenis 'aandacht schenken aan, in de gaten houden, bijv. door op een vaste plaats te vertoeven', tegenwoordig altijd met het voorzetsel op.
Fries: lette 'deren'
2184.   lettergreep zn. 'syllabe'
categorie:
geleed woord
Vnnl. een letter-ghreep ... als A, bra, ham [1649; Kók].
Samenstelling van letter en greep, een vertalende ontlening van syllabe met greep als letterlijke vertaling van Grieks sullabḗ 'dat wat samengehouden wordt', gevormd uit het voorvoegsel sun- 'samen-', zie synchroon, en de stam van lambánein 'grijpen, nemen', zie lemma.
Eerdere 16e- en 17e-eeuwse taalbeschijvers gebruikten de term silbe [1584; Twe-spraack], via Duits Silbe 'id.' ontleend aan Latijn syllaba 'lettergreep'.
Literatuur: Ruijsendaal 1989, 307-308
Fries: -
2185.   leugen zn. 'onwaarheid'
categorie:
geleed woord
Onl. lugina 'leugen' in in fan lugenon 'en door leugens' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. logene 'leugen' [1240; Bern.], lueghene [1270-90; CG II], lueghen [1400-20; MNW-R].
Leugen is ontstaan uit Oudnederlands lugina, waarbij de -u- met i-umlaut en daarna rekking in open lettergreep -eu- werd.
Os. lugina (mnd. lögene); ohd. lugina (nhd. Lüge); ofri. leine (nfri. leagen < ljeagen, met -n o.i.v. mnl. logene en stamklinker van ofri. liāga 'liegen'); oe. lygen (ne. lie); nzw. lögn; < pgm. *luginō- 'leugen'. Daarnaast pgm. *lugī- 'id.', waaruit: ohd. lugi; on. lyge. Beide ablautend (nultrap) gevormd bij de wortel pgm. *leug- van liegen.
Fries: leagen
2186.   leuning
categorie:
geleed woord
Zie: leunen
2187.   leuren ww. 'venten'
categorie:
geleed woord
Vnnl. leuren, loren 'bedriegen' in lortsen en leuren 'lenen en bedriegen' [1548; WNT], loren ende soren 'bedriegen' [1588; Kil.], loren 'onbeduidende waar te koop aanbieden' [1599; Kil.], leuren 'venten' in langhs de wegen ... te gaen leuren ende veylen of te verkoopen [1659; WNT].
Afleiding van vnnl. leure, lore 'waardeloos voorwerp, onbeduidende waar', zie lor.
De betekenis 'bedriegen' verouderde al in het Vroegnieuwnederlands; sindsdien heeft het woord uitsluitend de huidige betekenis.
Fries: -
2188.   levendig bn. 'energiek'
categorie:
geleed woord
Mnl. levendich 'levend', in die die doden levendich maect 'die de doden levend maakt' [1399; MNW-P], levendich 'levend; energiek' [1477; Teuth.].
Afleiding met -ig van het bn. levende 'levend' [1240; Bern.], teg.deelw. van leven.
Ohd. lebēntīg (nhd. lebendig).
De oorspr. betekenis van levendig is 'levend'. Deze betekenis bestaat in het Duits nog steeds, maar is in het Nederlands sinds de 19e eeuw alleen nog gewestelijk.
Fries: -
2189.   levenselixer
categorie:
geleed woord
Zie: elixir
2190.   leverancier zn. 'iemand die waren levert'
categorie:
geleed woord, leenwoord
Vnnl. alle cedullen en specificatien van leveranciers 'alle rekeningen en specificaties van leveranciers' [1628; WNT cedel], leveranciers van haver ende hooy [1694; WNT].
Afgeleid met het aan het Frans ontleende achtervoegsel -ier van Middelnederlands leverantie 'levensmiddelen, proviand' [1367-72; MNW], algemener 'levering van koopwaar', zoals in tidighe leveranche [1385; MNW tidich]). Middelnederlands leverantie, leverancie lijkt te zijn ontleend aan Oudfrans (Picardisch) livrance 'het vrijgeven van in beslag genomen goederen' [13e eeuw; FEW], ook 'levering van koopwaar' [1518; FEW], een betekenis die ouder moet zijn, omdat die al vroeg ontleend is als Engels liverance [voor 1300; OED]. Daarnaast bestond met voorvoegsel de- al eerder Middelnederlands delivrance 'levering', zoals in de delivranche van C.'s teghelen 'de levering van 100 dakpannen' [1302; MNW tegel]), ontleend aan Frans délivrance 'levering' [eind 13e eeuw; TLF]. Middelnederlands leverancie kan hieruit door verkorting zijn ontstaan, waarbij de vorm is aangepast aan het ww. leveren.
Middelfrans livrance is afgeleid van livrer 'vrijgeven, vrijmaken' [ca. 980; Rey], ontwikkeld uit Latijn līberāre 'bevrijden', zie leveren. De afleiding leverancier is in het Nederlands ontstaan; in het Frans is weliswaar livrancier 'leverancier' geattesteerd, maar pas zeer laat [1829; FEW].
Fries: leveransier

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven