1.   aanzienlijk bn. 'groot, belangrijk, van aanzien, voornaam'
categorie:
geleed woord
Mnl. aensienlike (bw.) 'duidelijk zichtbaar, blijkbaar' [MNHW]; vnnl. aensienlijck "dat eere oft verwonderenss weert is" ('dat lof of verwondering waard is') [1553; WNT verwonderenswaard], aensienlick 'groot, mooi'? [1554; WNT zwaluwwortel], 'geducht' [1605; WNT redoutabel], aensienlijck 'in groot aanzien' [1606; WNT verbazen], 'loffelijk' [1613; WNT vereeuwen], aensienelijck 'voornaam' [1618; WNT], 'van behoorlijk grote omvang' [1652; WNT commando].
Afleiding van aanzien.
Mnd. ansinlik; nhd. ansehnlich [eind 15e eeuw]; nfri. oansjenlik.
De betekenisontwikkeling is gelopen van 'zichtbaar' via 'groot', 'mooi' en 'de moeite waard om gezien te worden' naar 'voornaam, belangrijk'.
Fries: oansjenlik


  naar boven